Home Kierkegaard: Alle mogelijkheden open houden

Kierkegaard: Alle mogelijkheden open houden

Door Florentijn van Rootselaar op 15 februari 2011

Cover van 02-2011
02-2011 Filosofie magazine Lees het magazine

Met niemand een echte relatie aangaan, voortdurend op zoek zijn naar een andere baan – Søren Kierkegaard beschreef begin negentiende eeuw een menstype dat verrassend veel op de hedendaagse mens lijkt.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Na een verlengde puberteit vol twijfels volgt het dertigersdilemma van jongeren die twijfelen over hun loopbaan, kinderen en nog veel meer. Die fase gaat naadloos over in de midlifecrisis, waarin we weer aan alles twijfelen, en met spijt terugkijken op gemiste kansen. Al twijfelend gaan we dan al snel met pensioen, waarna we de vraag moeten beantwoorden hoe we die periode van onverminderde vitaliteit moeten invullen – voor wie de moderne sociologische literatuur een beetje volgt, moet het leven van de moderne mens er als een aangesloten periode van twijfel uitzien. Een periode vol aarzelingen, en een periode van uitstel: niemand lijkt zich te durven vastleggen uit angst om iets te missen.

Opvallend is dat dit schijnbaar moderne menstype al in het begin van de negentiende eeuw werd beschreven. De Deense filosoof Søren Kierkegaard behandelt in zijn boekje Ironie mensen die zich nergens aan willen binden: niet aan een ander, niet aan een bezigheid, niet aan een baan. Je aan iets binden betekent namelijk een verlies van vrijheid. Je wordt ingeperkt door een ander, door een baan en je weet ook dat je leven in de toekomst volgens voorspelbare patronen zal verlopen. De mens die Kierkegaard beschrijft houdt liever alle opties open.

Hoe doet hij dat? De methode van die mens met bindingsangst is de ironie. Een ironicus die bewonderend wordt aangekeken omdat hij een belangrijke positie heeft verworven, zal zeggen: ‘Ach, ik speel ook maar een rol’. Zijn werk is een rol die hij net als een toneelspeler kan inruilen voor een andere; dan weer is hij edelman, dan is hij bedelman. Als geen ander weet de ironicus hoe hij die rollen moet spelen, hij kleedt zich in de juiste kostuums, hij maakt de juiste gebaren en spreekt de juiste woorden. ’Juist deze vrijheid, dit zweven, geeft de ironicus een zeker enthousiasme, hij bedrinkt zich als het ware aan de oneindigheid der mogelijkheden.’

Hoe lyrisch Kierkegaard de ironicus hier ook beschrijft, uiteindelijk concludeert hij wel dat hij niet alleen vrij is ‘van de bekommernissen van de wereld, maar ook van de vreugden en zegeningen van de wereld.’ Omdat de ironicus zich nooit werkelijk met iets verbindt, en uiteindelijk niets van waarde vindt behalve zijn eigen vrijheid, zal zijn leven uiteindelijk leeg en waardeloos zijn.

Hoe ongelukkig de ironicus ook is, toch denkt Kierkegaard dat een milde vorm van ironie weldadig is. Wanneer mensen zich teveel met hun werk identificeren of als ze met enthousiasme het gezinsleven als enige samenlevingsvorm propageren, dan kan het volgens Kierkegaard raadzaam zijn om daar wat ironie tegenover te stellen. Want dankzij twijfel kunnen we ons openstellen voor vernieuwing, het leven een nieuwe wending geven. Twijfel, maar doe het niet te lang – misschien een wijs inzicht voor de moderne twijfelaar.