Home ‘Jij belicht de duistere kant van het meisje’
Existentialisme Vrijheid Vrouwelijke denkers

‘Jij belicht de duistere kant van het meisje’

Filosoof Daan Roovers en cultuurwetenschapper Nadia de Vries leggen uit waarom Simone de Beauvoir zo belangrijk voor hen was.

Door Nadia de Vries en Daan Roovers op 25 februari 2020

Simone de Beauvoir filosoof existentialisme le deuxieme sexe de tweede sekse

Filosoof Daan Roovers en cultuurwetenschapper Nadia de Vries leggen uit waarom Simone de Beauvoir zo belangrijk voor hen was.

Cover van 03-2020
03-2020 Filosofie magazine Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Meisjesheid

Lieve Simone,
Ik was vijftien toen ik voor de eerste keer Parijs bezocht. Ik had nog niet veel van de wereld gezien, had mijn hele jeugd binnenshuis doorgebracht (ik was ziek, lang verhaal), en naïef als ik was dacht ik dat Parijs het absolute hoogtepunt van Europese verfijning zou zijn. Ik beeldde me catwalkmodellen in met lakleren tassen, straatschilders met hoeden, en croissants, croissants die ik later zelf met het juiste accent bij een boulangerie zou bestellen. Het was de heetste week van het vakantieseizoen.

In een auto zonder airco reisden mijn vader en ik naar een van de onguurste hotels van de stad, waar we een weekend lang een kamer zouden delen en, zo bleek later, ook een bed. In de lobby van het hotel had een groepje mannen het zichzelf gemakkelijk gemaakt. De mannen hadden een ontbloot bovenlijf; ook zij hadden, kennelijk, geen airco. De mannen bekeken me uitgebreid terwijl mijn vader bij de receptie incheckte, ik voelde hun ogen van mijn kuiten tot mijn schouders rollen, en daarna weer van boven naar beneden.

Ik wist niet van welke situatie ik het middelpunt was geworden. Nooit eerder had iemand naar mijn meisjesheid verlangd. De halfnaakte mannen waren mijn introductie tot mijn eigen seksuele potentie en, onlosmakelijk daarvan, mijn vatbaarheid voor andermans verlangen. De mannen deden mij twijfelen aan mezelf, aan de weerbaarheid waartoe ik me eerder ongetwijfeld nog in staat had geacht.

Ik ben geen bakvis meer

Na ons inchecken spraken de mannen hun goedkeuring uit tegen mijn vader, hun bewondering voor het feit dat hij zo’n jong ding aan de haak had geslagen. Het kwam niet in hen op dat ik zijn dochter was, of misschien ook wel, en ze sloten daar een vulgair soort vrede mee. Mijn vader wuifde de mannen weg, zijn Frans was net zo slecht als het mijne, maar hij wist wel dat wat hem gezegd werd niet zedelijk was.

De mannen, zo zou mijn vader later omschrijven, hadden mij uitgekleed met hun ogen. En of het nu ochtend of avond was, gedurende ons weekend leken de mannen er altijd te zijn. Ik weet niet of ze in het hotel werkten of ook gasten waren. Ik weet wel dat er een enkele keer een hand naar mijn middel reikte, gevolgd door een brutale lach, en dat mijn vader en ik na twee dagen Parijs de auto weer instapten, terug naar huis. Op een foto van ons, genomen in een rondvaartboot op de Seine, lach ik met mijn mond dicht.

Concrete realiteit

In je memoires, Mémoires d’une jeune fille rangée uit 1951, schreef je dat ook jij je eigen meisjesheid op een onprettige manier leerde kennen. Op je zestiende nam je tante je eens mee naar de bioscoop, samen met je jongere zusje, waar je in het donker door een vreemde werd betast. Je begreep niet wat er gebeurde, liet de man zijn gang gaan omdat je niet wist wat je anders kon doen. Toen het licht weer aanging werd je door je belager aangewezen en uitgelachen, net zoals de mannen in de hotel-lobby mij uitlachten. In dat opzicht is er in de laatste tachtig jaar weinig veranderd.

In Le Deuxième Sexe uit 1949 besteed je uitgebreid aandacht aan de wording van het meisje, aan hoe haar geleefde ervaring een mensenleven vormt. Je begint het betreffende deel met de observatie dat, in de wereld van het meisje, het lichaam van de vrouw de meest concrete realiteit is. Je schrijft dat deze realiteit er altijd al was, maar dat het meisje de puberteit nodig heeft om deze realiteit voor zichzelf zichtbaar te maken. Of beter gezegd, de aanvaringen met anderen die door de puberteit worden opgeroepen. Het meisje wacht op de Man (hoofdletter m) om haar eigen concrete realiteit in gang te zetten.

Elke week aan het denken worden gezet door de grootste denkers uit de geschiedenis van de filosofie? Schrijf u in voor de gratis nieuwsbrief

Meld u aan voor onze nieuwsbrief

Ontvang elke woensdag het laatste filosofie nieuws, de beste artikelen van de week en af en toe een aanbieding.
Ontvang wekelijks het laatste filosofienieuws, de beste artikelen en af en toe een aanbieding.

In je theorie ben je vrij streng voor het meisje. Doordat het besef van haar eigen bestaan volgens jou in gang wordt gezet door de Man, bedeel je haar een nogal passieve rol toe. Daarmee suggereer je een mate van afhankelijkheid in het meisje die bij tijd en wijle als neerbuigend voelt. In 1999, in hun Premiers Matériaux pour une Théorie de la Jeune-Fille, bekritiseert het Franse filosofencollectief Tiqqun het meisje op eenzelfde manier. In die tekst wordt de afhankelijkheid, en daarmee de kwetsbaarheid van het meisje vanuit een commercieel perspectief gepresenteerd. Het meisje is een leegte, schrijft Tiqqun, en daarom rijp om gebruikt te worden als reclame: kijkers en kopers kunnen haar opvullen met hun dromen.

Het zal je niet verbazen dat Tiqqun de culturele rol van het meisje als iets negatiefs benadert. In hun theorie wordt meisjesheid neergezet als iets lelijks en kleins, een letterlijk product dat geen eigen macht kent, en daarmee louter bedoeld om te worden bespot. Volgens Tiqqun moet het meisje worden afgemaakt, in de zin dat ze moet worden geslacht. Volgens jouw theorie moet het meisje ook worden afgemaakt, maar dan in de zin dat ze nog moet worden voltooid: het meisje is een meisje omdat ze nog een vrouw moet worden.

Rebelse dagdroom

Toch belicht ook jij de duistere kant van het meisje. In je eigen jeugd kende je meisjes die hun nieuwe lijf saboteerden, meisjes die op hun eigen manier hun afkeer voor hun vrouwenlijf uitdrukten. Je schrijft over het meisje dat witte wijn en koffie met elkaar mengt en het brouwsel daarna vol walging opdrinkt. Over weer een ander meisje dat een levende worm uit de kropsla vist en hem daarna opeet. Je schrijft ook over meisjes die zichzelf op explicietere wijze verwonden, meisjes die zichzelf branden en snijden als een symbolisch protest tegen de vrouw die ze dreigen te worden. Of, juist, als een proefversie van de pijn die nog gaat volgen, de pijn die bij het lijf van de vrouw hoort.

Als kind heeft het meisje volgens jou vele dromen. Ze wil danser worden, of een heilige, of allebei tegelijk, maar zodra het meisje een vrouw wordt weet ze dat ze alleen nog vrouw kan zijn. Er bestaat bij haar een grote rebellie tegen deze beperking, en die rebellie zit hem volgens jou in de dagdroom: de fantasie waarin elk mogelijk verlangen van het meisje nog een concrete realiteit kan worden. Hierin wijk je, naar mijn mening, op prettige wijze af van Tiqqun, omdat jij het meisje niet alleen als onderwerp van andermans dromen ziet, maar ook als de maker van haar eigen dromen. Als schrijver vind ik dit een krachtig idee. Het impliceert dat er ook een vorm van verzet zit in het schrijven van fictie, van dromen en verlangens die nog geen realiteit zijn, maar waarop wel een mogelijke realiteit kan worden geprojecteerd. Je belicht hiermee de activistische potentie die schrijven kan hebben, en deze suggestie inspireert me.

Ik weet niet of ik ooit nog naar Parijs zal gaan, maar mocht ik dat doen dan zal ik je komen opzoeken. Ik zal geen lipstickzoen op je graf achterlaten, zo’n bakvis ben ik niet meer, maar ik zal van een afstand naar je kijken. En ik beloof dat ik je niet zal uitlachen.

Met warme groet,
Nadia de Vries

Nadia de Vries (1991) is cultuurwetenschapper aan de Universiteit van Amsterdam. Onlangs verscheen haar boek Kleinzeer, een persoonlijk onderzoek naar de manier waarop de samenleving met afwijkenden omgaat.

Moraal der dubbelzinnigheid

Zeer geachte mevrouw De Beauvoir, beste Simone,

Ik weet niet welke aanhef ik moet kiezen, omdat ik me richt tot iemand die ik hoogacht, en die me tegelijkertijd vertrouwd is. Zonder me daarmee al te gemakkelijk in uw voetsporen te begeven, wil ik een paar van de fundamenten van die geestverwantschap onderzoeken. Een aantal kenmerken die we delen liggen voor de hand: vrouw, filosoof, schrijver/journalist, feminist, en om mee te beginnen: een katholiek meisje.

Ik zal mezelf even voorstellen. Ik ben de jongste in een gezin van vier kinderen. Geboren in de jaren zeventig in Brabant, een provincie in het zuiden van Nederland. Feminisme was niet echt een thema daar, to put it mildly. Maar het was er niet slecht opgroeien. Een kerk midden in het dorp, met in die jaren een nog vanzelfsprekende verbindende waarde, zonder de beklemming die daar in de decennia daarvoor mee gepaard was gegaan. Er was veel ruimte in de omgeving. Een sociaal verband. Wel religie, geen filosofie.

Je werk begon ik pas laat te lezen, ik denk zelfs na mijn studie, of tegen het einde, op eigen initiatief. Tijdens mijn studie filosofie, in de jaren negentig in Nijmegen, stond er in de gehele opleiding geen enkele vrouw op de literatuurlijst. Ja, dat lees je goed: ik las núl vrouwen in vier jaar tijd. Misschien troost het je dat ook Hannah Arendt destijds nog niet tot het corpus van de academische filosofie werd gerekend. Om dat hiaat een beetje te dichten schreef ik me in voor een bijvak ‘vrouwenstudies’. Daar stond uiteraard wel een aantal vrouwen op het programma – hoewel ook daar het grootste deel van onze tijd opging aan het bestuderen van de maat der dingen: Jürgen Habermas.

Plek in het debat

Desondanks voelde ik me thuis in die door mannen gedomineerde wetenschap en faculteit. In een cultuur waarin denken meer met mannen wordt geassocieerd, ligt het voor de hand dat studerende dochters zich meer met hun vader identificeren dan met hun moeder. Dat is ook over jou beweerd. Je voegde je tijdens je studietijd ogenschijnlijk probleemloos in het mannengezelschap. Ik herken daar wel iets van. Je wordt misschien als vrouw geboren, maar daar hoef je je toch niet te veel aan gelegen laten liggen? Maar wat betekent het voor de filosofie als de helft van de bevolking daarin amper een stem heeft? In de natuurkunde en wiskunde, waar je traditioneel ook weinig vrouwen aantreft, kun je nog met recht beweren dat de theorie zelf nauwelijks beïnvloed wordt door je sekse of je achtergrond. Maar bij de levens- en wereldbeschouwing die de filosofie altijd met zich meebrengt, is dit natuurlijk wél uitermate relevant. Het is niet alleen belangrijk wát je zegt, maar ook vanuit welke positie je dat doet. Ik ben blij dat jij een van de eersten was die dat expliciet deed.

Ik bewonder je om de manier waarop je voortdurend duidelijk hebt gemaakt dat je niet van plan was altijd maar te willen luisteren naar wat anderen zeggen. Dat je ook zelf je stem wilde laten horen. Schrijven, debatteren, het woord nemen. Je richtte met je vrienden een tijdschrift op, Les Temps Modernes, zodat je altijd een plek had om te publiceren. Ook ik heb lange tijd met een aantal bevriende collega’s een tijdschrift uitgegeven, om zo voor de filosofie een plek in het publieke debat te creëren.

Ik wil je in deze brief dan ook in de eerste plaats aanspreken als filosofe. Niet De tweede sekse, maar je boek Pleidooi voor een moraal der dubbelzinnigheid is voor mij het belangrijkste geweest. Ik weet dat je het zelf, aan het einde van je leven, amper nog de moeite waard vond om te noemen, ‘frivool’ en ‘onbeduidend’. Maar waarom? Omdat het geen simpele voorschriften geeft voor een existentialistische levenswijze? Omdat er geen eenduidig antwoord uit naar voren komt op de vraag wat betekenis geeft aan ons bestaan? Dat lijkt mij alleen maar een aanbeveling.

Vrijheid, dat is linksom of rechtsom in al je werk je thema geweest. In Pleidooi voor een moraal der dubbelzinnigheid beschrijf je de mentale ontwikkeling van een mens, van kind tot volwassene. Uit je hele biografie blijkt: jong zijn was niks voor jou. Jong zijn betekent: niet voor vol aangezien worden. En in dit essay lees ik waarom dit jou – en velen met je – zo machteloos maakte. Je wordt ‘geworpen’ in een wereld vol vaststaande betekenissen. Je bent een en al ‘geworpenheid’, zoals dat in de filosofie sinds Heidegger wordt genoemd. Een kind leeft ‘in een wereld waar hij niets aan heeft bijgedragen, die gevormd is zonder hem en die zich aan hem voordoet als een absoluutheid waaraan hij zich alleen maar onderwerpen kan’. Geen aanlokkelijke wereld. Waarden zijn er kant-en-klare dingen, ‘even onvermijdelijk als de hemel en de bomen’. Omgeven door betekenissen waarvan sommigen beweren dat ze universeel zijn, maar feitelijk ingevuld door degenen die het voor het zeggen hebben op dat moment. Je ouders, de mannen, de geestelijken, de leraren.

Wat heeft die wereld met vrijheid te maken? Voorlopig helemaal niets. Volgens sommige familieleden merkte je dat overigens al op toen je vijf was. Toen was je het al beu om neerbuigend behandeld te worden. Natuurlijk, naarmate je ouder wordt, verwerf je geleidelijk het vermogen om langzaam maar zeker de wereld te veroveren, om te beginnen leer je ‘nee’ te zeggen tegen betekenissen die je worden opgedrongen. Om de verwachtingen van je af te werpen: de katholieke moraal, de eisen die men aan je stelt als meisje. Niet braaf zijn, niet volgzaam. Dat is een begin. Maar lang niet genoeg.

We moeten leren omgaan met nuance en ambiguïteit

Je moet je leven ter hand nemen, en je ontwikkelen van ‘geworpenheid’ tot iemand die van zijn leven een ‘ontwerp’ maakt, het een eigen richting geeft. En dat is een leven lang werk. Ergens schrijf je dat dat betekent dat ‘de zin [van het bestaan, DR] nooit vaststaat, dat hij voortdurend veroverd moet worden’. Dat is volgens jou geen egoïstisch soloproject, daarvoor moet je je engageren met de wereld. En de vrijheid van anderen voor ogen hebben en je daarvoor inzetten.

Pleidooi voor een moraal der dubbelzinnigheid beschrijft uiteenlopende pogingen om dat te doen, en vooral ook de valkuilen daarin. Je typeert verschillende morele houdingen die allemaal falen. De serieuze, nihilistische, avontuurlijke, esthetische en gepassioneerde levenshouding – ze schieten allemaal tekort volgens je moraal van dubbelzinnigheid. De kern van je ethiek is dat je in elke morele handeling zowel jezelf als de wereld betrekt. Dus je mag niet alleen je eigen wensen, verlangens en projecten vooropzetten – zoals de gepassioneerde mens en de avonturier doen – maar je mag je óók niet verschuilen achter een hoger doel (in jouw tijd misschien het socialisme, in deze tijd het klimaat) en je eigen bestaan daaraan ondergeschikt maken, zoals de serieuze mensen doen. Regels bepalen niet jouw handelen: jíj bent het die handelt, en geen enkele handeling spreekt voor zichzelf. Dat geldt voor elke afweging. Tijdens de oorlog: politiek of literair verzet? In de liefde: trouw of ontrouw? Welke handelingen zijn goed, en welke slecht? Dat kun je eigenlijk alleen in de praktijk beoordelen: ‘Evenmin als wetenschap en kunst geeft de moraal kant-en-klare recepten.’ Er is geen onbetwiste autoriteit. Het is aan ons.

Rolmodel

Je boek dateert uit 1947. Kunnen wij nu, ruim zeventig jaar later, beter omgaan met die dubbelzinnigheid in de moraal die jij vooropstelde? Ik vrees van niet… In alle windrichtingen staan zogenaamde ‘sterke mannen’ op, die onze morele en existentiële onzekerheid beantwoorden met ferme taal. De wereld verlangt naar orde, naar een tijd waarin de verhoudingen duidelijk waren. Voor dubbelzinnigheid en nuance is geen plaats. Dat heet ‘wegkijken’. Daarom lijkt me jouw moraal zo van belang nu, in politiek en in persoonlijk opzicht. We moeten niet grijpen naar valse zekerheden en dogmatisme, maar leren omgaan met dubbelzinnigheid, ambiguïteit. Dat is geen wegkijken, dat is goed kijken.

Nu goed. Je hebt er in je lange leven alles aan gedaan om het leven te leiden zoals je dat wilde, volgens jouw ontwerp. Niet gehinderd door welke conventie of regel dan ook. Je eiste dat niet alleen voor jezelf op, maar voor alle vrouwen, voor alle onderdrukten, voor alle mensen. Moeten we de leer beoordelen aan de hand van het leven?

Zo ja, dan heb je jezelf soms in de vingers gesneden, jezelf overschat, onderschat en je vergist. Kortom, aangemodderd zoals wij allen. Maar het belangrijkste: je hebt een eigen stem gevonden. Een inspirerende stem voor velen. Daar is niets ‘onbeduidends’ aan. Ik mag hopen dat ik ook op eenzelfde manier – al is het in veel bescheidener mate – een rolmodel voor anderen kan zijn.

Dat wilde ik je na al die jaren toch even laten weten.

Vriendelijke groet,
Daan Roovers

Daan Roovers (1970) was van 2019 tot 2021 Denker des Vaderlands. Ze is filosoof en doceert publieksfilosofie aan de Universiteit van Amsterdam.

Waarom ik van Simone de Beauvoir houd

Waarom ik van Simone de Beauvoir houd
red. Regine Dugardyn
Ten Have
96 blz.
€ 9,99