Home Historisch profiel Shintoïsme, het Japanse geloof in krachten
Historisch profiel Niet-westerse filosofie Politiek

Shintoïsme, het Japanse geloof in krachten

Eeuwenlang leefden Japanners zonder overkoepelend dogma of gebod. Over het ontstaan van de Japanse denktraditie van het shintoïsme.

Door Michel Dijkstra en Simone Bassie op 27 februari 2017

shinto shintoïsme beeld Maartje de Sonnaville

Eeuwenlang leefden Japanners zonder overkoepelend dogma of gebod. Over het ontstaan van de Japanse denktraditie van het shintoïsme.

Cover van 03-2017
03-2017 Filosofie magazine Lees het magazine

Het goddelijke is ouder dan hemel en aarde; het heeft hemel en aarde vastgelegd. Het is verheven boven yin en yang; het doet yin en yang onstaan.’ Deze uitspraak lijkt afkomstig van een Chinese wijsgeer. Maar schijn bedriegt. De woorden komen uit een geschrift van de Japanner Yoshida Kanetomo (1435-1511), de grootste denker van het shintoïsme. Hoewel hij beweerde dat hij tijdens het schrijven ‘geen druppel van de drie Chinese leren (confucianisme, boeddhisme en taoïsme) had gedronken’ is zijn denken toch diepgaand door deze filosofieën beïnvloed. Kanetomo’s belangrijkste toevoeging aan het denken van het grote rijk ten westen van Japan is het begrip ‘het goddelijke’: shin. Aan dit woord dankt het shintoïsme, letterlijk ‘De Weg der Goden’, zijn naam.

Het shintoïsme is onder invloed van negentiende-eeuwse Japanse ideologen vaak omschreven als de oerreligie van het land, die overal hetzelfde was en zo het volk verbond. In werkelijkheid bestaat er echter geen historisch bewijs voor het bestaan van zo’n nationale cultus. Hoogstwaarschijnlijk verschilden de manieren waarop de Japanners hun ‘goden’ of ‘goddelijke krachten’ (Japans: kami) vereerden van plek tot plek. Ook was er een groot aantal mythen. Een paar van deze godenverhalen werden vanaf omstreeks de negende eeuw door de eerste Japanse keizers gebruikt om het volk te unificeren: het eigenlijke begin van shinto.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Hij die verlicht is, vereert de demonische goden

Een van de belangrijkste figuren uit de mythen is Amaterasu, de zonnegodin. Haar embleem siert de Japanse vlag tot op de dag van vandaag. Volgens het shintoverhaal werd Amaterasu geboren uit het linkeroog van de oergod Izanagi, die samen met zijn geliefde en zus Izanami voor het ontstaan van Japan zorgde. Uit het rechteroog van deze god kwam de stormgod Susanoo voort, de broer van Amaterasu. Tussen beide familieleden gaat het er alles behalve harmonieus aan toe: na het verliezen van een gezamenlijke wedstrijd bedreigt de razende Susanoo de zonnegodin zo erg dat zij zich in een grot verschuilt. Het gevolg is dat de aarde geen zonlicht meer krijgt. De andere goden maken via een verbanning korte metten met de opstandige Susanoo en willen dat Amaterasu haar grot verlaat. Zij weigert. 

Daarop lokt een van de goden haar naar de grotopening met de belofte dat zij iemand kan bekijken die mooier is dan zijzelf. Op het moment dat Amaterasu bij de opening komt, houden de goden haar een spiegel voor. De zonnegodin schrikt en wordt naar buiten gesleurd. De mythe eindigt met de opmerking dat Amaterasu haar kleinzoon naar Japan stuurt om vrede te stichten; de achterkleinzoon van deze man wordt de eerste keizer van het land, Jinmu. Deze shinto-opvatting van de goddelijke status van de keizer blijft in stand tot de capitulatie van Hirohito aan het eind van de Tweede Wereldoorlog. 

De mythen over de zonnegodin zijn afkomstig uit de bundels Kojiki (Kroniek van de gebeurtenissen uit de Oudheid) en de Nihon Shoki (Kroniek van Japan), die door de vroege keizers in de achtste eeuw werden samengesteld om hun macht te vestigen. Voorafgaand aan deze periode was er dus geen georganiseerde kamiverering: de lokale gemeenschappen vereerden hun eigen goden en vroegen ze om bijstand tijdens crisismomenten, zoals ziekte. Door de keizerlijke centralisering werden alle kami echter ondergeschikt gemaakt aan Amaterasu. De priesters werden ambtenaren en moesten een deel van de offergaven als belasting aan de staat afdragen. Daarnaast dienden ze deel te nemen aan nationale plechtigheden in het centraal gelegen Ise, waar een huis op palen voor de zonnegodin werd gebouwd voor dagelijkse offerandes. Dit heiligdom is nog steeds het belangrijkste spirituele centrum van het shintoïsme.

Staatsideologie

Halverwege de Japanse Middeleeuwen raakte de keizer echter steeds meer van zijn macht kwijt, totdat hij alleen nog maar een symbolische functie had. Hierdoor verloor het shintoïsme ook zijn positie als staatsideologie. Behoudende denkers zoals Kanetomo zagen in deze ontwikkeling een neergang van het grote Japanse Rijk en probeerden het tij te keren. Zo richtte hij een enorm heiligdom in Kyoto op waarin alle goden uit het pantheon vereerd werden voor het heil van de keizer en de krijgerselite. Daarnaast schreef hij filosofische verhandelingen, zoals De grote leer van de Goddelijke Weg over ‘het Ene shinto’ of ‘het shinto van de Oorsprong en de Bron’, een fundamentele leer die Kanetomo’s familieclan van Amaterasu zelf zou hebben gekregen. Deze doctrine was volgens hem de universele oerreligie van de mensheid, waarvan andere stromingen als boeddhisme, confucianisme en taoïsme slechts latere afsplitsingen vormden.

De shintodenker gelooft in het bestaan van goddelijke krachten in stoffelijke zaken

Centraal in Kanetomo’s shintofilosofie staat het concept van ‘het goddelijke’: de mysterieuze, onstoffelijke bron van de hele werkelijkheid. Uit dit onzegbare principe komen twee kosmische krachten voort: yin, dat wordt geassocieerd met het vrouwelijke, passieve, zware en koude, en yang, dat staat voor het mannelijke, actieve, lichte en warme. Door het op elkaar inwerken van deze twee krachten ontstaan alle dingen in de werkelijkheid, ook wel de ‘tienduizend dingen’ genoemd. Deze theorie is niet door Kanetomo bedacht, maar door hem aan de neoconfucianistische en taoïstische kosmologie ontleend. In deze filosofieën wordt het hoogste principe ‘Taiji’ (‘Het Verheven Uiterste’) of ‘Dao’ (‘De Weg’) genoemd. Kanetomo verving deze betitelingen door ‘het goddelijke’ en stelde dat deze bron ouder was dan alle andere principes, waardoor de taoïsten, confucianisten en boeddhisten hem ook zouden moeten vereren. 

Deze nadruk op de superioriteit van het Japanse denken is niet alleen kenmerkend voor Kanetomo, maar voor een hele reeks denkers uit het Land van de Rijzende Zon, tot in de periode na de Tweede Wereldoorlog toe. Zo stelde de moderne filosoof van de Kyotoschool Keiji Nishitani (1900-1990) dat het Westen zich na Nietzschesdood van God’ in een crisis bevond en alleen gered kon worden door een denktraditie uit zijn eigen land, namelijk zen. Een mogelijke verklaring voor dit nationalisme is wellicht het feit dat Japan pas in de zesde eeuw na Christus uit de prehistorie komt en zich vanaf het begin van zijn historische periode op China oriënteerde. Deze assimilatie riep al snel een reactie op in de vorm van een bezinning op de essentie van het ‘Japanner-zijn’, dat onder andere zou bestaan uit de ‘gevoeligheid voor de vergankelijkheid’ van alle dingen (Japans: mono no aware) en de verering van de kami. 

Spiegel

Hoe dit ook zij, Kanetomo probeerde met zijn filosofie de aloude godencultus van een theoretisch fundament te voorzien. Hij stelt dat het goddelijke niet alleen op het niveau van de macrokosmos aanwezig is, namelijk als bron van het hele universum, maar ook in de microkosmos, het menselijke hart. Kanetomo: ‘Het hart is goddelijk; daarom is het goddelijke de wortel en de oorsprong van hemel en aarde, het geestelijke in talloze dingen en de drijvende kracht in de mens.’ Deze gedachte vertoont een grote overeenkomst met die van Chinese denkers zoals de taoïst Zhuangzi, die eveneens beweert dat het hart van de wijze ‘de spiegel is van hemel en aarde, de spiegel van de tienduizend dingen’.

Door het op elkaar inwerken van yin en yang ontstaan alle dingen in de werkelijkheid

Deze eenheid van macro- en microkosmos impliceert dat de mens door het hart zuiver te houden zijn steentje aan de orde van hun universum kan bijdragen. Volgens Kanetomo staat zuiverheid gelijk aan balans. Wie zich niet te veel overgeeft aan yin of yang zorgt ervoor dat hij niet ziek wordt of voortijdig sterft: een positieve levensenergie die zijn uitwerking op de nabije omgeving en uiteindelijk de hele wereld heeft. Concreet betekent deze oefenweg dat de mens zich niet moet laten meeslepen door emoties zoals haat, woede, vreugde of verdriet. Deze denktrant bevat een belangrijke overeenkomst met het boeddhisme, maar wordt door Kanetomo ook van typische shinto-elementen voorzien. Zo huizen er in het menselijk lichaam allerlei demonische goden die opstandig worden als de mens niet het juiste voedsel gebruikt of er te veel van neemt. 

Demonen

Naast de demonische goden bestaan er volgens de shintodenker ook allerlei goddelijke krachten in stoffelijke zaken, zoals in stukken land, stenen of stenen, watervallen, planten en bomen. Deze kami werden van oudsher vereerd in kleine heiligdommen die zich te midden van het natuurschoon bevonden. Een belangrijk kenmerk van deze middeleeuwse cultus was de synthese tussen het shintoïsme en het boeddhisme, dat volgens traditionele bronnen omstreeks de zesde eeuw na Christus in Japan werd ingevoerd. Zo kon een priester bijvoorbeeld een berggod met zijn kami- maar ook met zijn boeddhistische naam aanspreken om bepaalde gunsten te krijgen. Een belangrijke (keizerlijke) smeekbede aan de kami was bescherming tegen tsunami’s, aardbevingen en ander natuurgeweld. Hoewel het middeleeuwse Japan wellicht een groot natuurparadijs vormde, zagen de inwoners toch het liefste een bonsaiboom: daar was de bedreigende kracht van de natuur namelijk onder controle gebracht. Een wijze vorst doet er dan ook goed aan om de demonische goden niet kwaad te maken. Zo verkrijgt hij de hoogste wijsheid, op een manier die lijkt op het einddoel van de boeddhistische meditatie.

Of, zoals Kanetomo het zelf in De grote leer van de Goddelijke Weg verwoordt: ‘Het goddelijke kennen heet verlichting (Japans: mei); onwetend zijn van het goddelijke heet dwaling. Hij die dwaalt weet niet van zijn dwaling; daarom komen de demonische goden in opstand en verliest men de Weg. Hij die verlicht is kent de dwaling; hij die de dwaling kent vereert de demonische goden (of slechte invloeden). Als men de demonische goden vereert is de Weg in rust; als de Weg in rust is zullen anderen volgen; als anderen volgen schept men verdienste (goed karma); als men verdienste schept maakt men naam in de wereld.’ Deze laatste regel bevat een opvallend verschil met het boeddhisme, dat er juist op gericht is om alle karma los te laten, zowel het slechte als het goede. 

‘Correct gedrag is de verschijning van het goddelijke’

Het recept om ‘naam te gaan maken in de wereld’ viel in goede aarde bij enkele krijgsheren. Bovendien bleek Kanetomo’s leer, die de geschiedenis in ging als Yoshidashinto, prima geschikt om op het staatsbestuur toe te passen. Zijn invloed bleef niet beperkt tot de priesters en academische adepten van de shintodoctrine, maar strekte zich uit tot de belangrijkste theoretici van het Japanse neoconfucianisme. Zo schreef de vooraanstaande denker Hayashi Razan (1583-1657), het hoofd van de eerste confucianistische academie van het land, de volgende zinnen, die rechtstreeks uit Kanetomo’s werk lijken te stammen: ‘Shinto is de Koninklijke Weg. De helderheid van het hart is het licht van het goddelijke. Correct gedrag is de verschijningsvorm van het goddelijke. Het besturen van het land is de deugd van het goddelijke. Dat vrede heerst in het land is de macht van het goddelijke. Dit shinto werd overgeleverd door Amaterasu en is sinds de eerste keizer Jinmu slechts bekend aan de keizer alleen.’

Zwaard

Verderop in zijn tekst Een inwijding in shinto becommentarieert Razan de rituele voorwerpen die met Amaterasu worden geassocieerd, zoals de spiegel die de goden gebruikten om haar uit de grot te lokken. Volgens hem symboliseert dit object de diepe wijsheid van de godin: een metafoor die ontleend is aan boeddhistische teksten, waarin soms sprake is van ‘het spiegelachtige inzicht in de werkelijkheid’. Deze wijsheid houdt in dat alles in de werkelijkheid vergankelijk is en dat de mens pas innerlijke vrede vindt als hij zijn eigen sterfelijkheid accepteert en zijn begeerten loslaat. Amaterasu’s juwelen staan echter voor de confucianistische hoofddeugd medemenselijkheid of het voortdurend willen zorgen voor de naaste. Razan lijkt te impliceren dat het beoefenen van deze deugd vergelijkbaar is met een edelsteen die je door hem te poetsen steeds helderder laat stralen. Amaterasu’s laatste attribuut, het zwaard, wordt verbonden met moed en heeft de meest ‘Japanse’ klank van de drie symbolen. Het zwaard speelt namelijk een belangrijke rol in de Bushido literatuur De Weg van de Krijger, oftewel de erecode waaraan de samoerai zich moesten houden.

De mens vindt pas innerlijke vrede als hij zijn begeerten loslaat

Net als Kanetomo voor hem stelt Razan echter uitdrukkelijk dat shinto geen filosofie vormt die tot bloedvergieten leidt. Integendeel: ‘De spiegel verbeeldt verder de zon, de juwelen de maan, en het zwaard de sterren. Met de drie goddelijke voorwerpen schept de Koninklijke Weg vrede.’ Voor de moderne Japanner is dit ideologische verband tussen het staatsbestuur en shinto verwaterd. Hoewel bijna iedere inwoner van het land op een of andere manier een volgeling van ‘De Weg der Goden’ (en overigens ook van ‘De Weg van de Boeddha’) is, kom je fervente gelovigen nauwelijks tegen. Het moderne shintoïsme is dan ook niet te vergelijken met bijvoorbeeld christelijke kerken, omdat er geen overkoepelende dogma’s en geboden zijn. Wel kun je naar een lokaal heiligdom gaan en bidden om voorspoed, gezondheid en een lang leven voor jezelf, familie en vrienden. In die zin draait shinto nog steeds om vrede, alleen niet meer voor het Grote Japanse Rijk (Dai Nihon Koku) en zijn keizer, maar voor het menselijk hart.