Home Grijnzende maskers en open pseudoniemen

Grijnzende maskers en open pseudoniemen

Door Daniël de Zeeuw op 27 november 2017

Cover van 04-2017
04-2017 Wijsgerig Perspectief Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Daniël de Zeeuw bespreekt de verhouding tussen anonimiteit en activisme. Anonimiteit is volgens hem niet alleen een noodzakelijke strategie van activisten om onder de radar van de autoriteiten te blijven, maar kan zelf ook als een vorm van activisme beschouwd worden.
 
In sociologische vertogen over de moderniteit heeft anonimiteit een veelal negatieve betekenis. Ze staat gelijk aan de vervreemding die industrialisatie, urbanisatie en globalisering met zich meebrengen. Anoniem zijn betekent hier: gedoemd zijn in de vormeloze massa te verdwijnen, je identiteit als individueel persoon te verliezen. In 1926 schetst de Amerikaanse criticus Henry Seidel Canby de ‘bijna hysterische drang om aan de dodelijke anonimiteit van het moderne leven te ontsnappen door de gemiddelde mens, die zijn persoonlijkheid verder en verder ziet afzakken in een wervelwind van identieke atomen’. In de burgerlijke ideologie staat het ideaal van de autonome, rationele persoon tegenover de industriële machinerie die zich voedt met de energie van de in steden letterlijk tegen elkaar aangeperste arbeiderslichamen en, ironischerwijs, diezelfde burgerij middels decennia van onteigening tot haar beschikking had gemaakt.
 

In deze anonieme massa, zo stelt ook de socialistische theatermaker Bertolt Brecht, ‘valt de persoon uiteen, hij verliest zijn adem. Hij verandert in iets anders, hij is naamloos, hij heeft niet langer een gezicht’. Maar terwijl voor meer conservatieve cultuurcritici dit uiteenvallen een teken van de ondergang van de beschaving is, verwijst voor Brecht deze vernietiging van de persoon tegelijk ook naar het ontstaan van iets nieuws, een vorm van proletarische collectiviteit voorbij de doodlopende wegen van het burgerlijk individualisme. De mens, zo schrijft hij, ‘vindt haar menselijkheid niet terug door zich te verheffen uit de massa, maar juist door dieper in haar af te zakken’. Dit idee, dat de individualiteit van het individu niet puur in zichzelf, maar in het collectieve wezen is geworteld, betekent een radicale breuk met de burgerlijke traditie van denken over de massa. Deze stelt de massa (de meute, het plebs) namelijk doorgaans voor als een abject en irrationeel monster, waar het burgerlijke zelf zich heroïsch uit verheft, daar waar Brecht het individu als dialogisch in de massa verankerd voorstelt.
 
Mij scharende achter Brechts artistiek, theoretisch en politiek gemotiveerde breuk met de burgerlijke tegenstelling tussen massa en individu, zal ik in dit artikel de positieve betekenis en rol van anonimiteit in hedendaagse vormen van online internetactivisme en mediakunst tegen het licht houden, en haar als breuk met de in de afgelopen decennia dominante protestlogica interpreteren. Tekens van zo’n herwaardering van anonimiteit zijn het inzetten van maskers in protestbewegingen zoals Anonymous en Occupy, en het gebruik van zogenaamde ‘open pseudoniemen’ door kunstenaarscollectieven zoals Luther Blissett en Wu Ming. Open pseudoniemen verwijzen naar namen van fictieve personages of entiteiten die door iedereen vrijelijk gebruikt kunnen worden. Omdat ze van iedereen en daarmee van niemand zijn, kunnen dit soort namen nooit iemand volledig toebehoren, nooit daadwerkelijk toegeëigend worden. Net als het masker kopieert zo’n pseudoniem zich als een virus door de netwerken van actoren, zoals taal als zodanig ooit door de Amerikaanse Beat Generation-schrijver William Burroughs werd voorgesteld als een parasiet die het mensdier aanwendde om zich te vermenigvuldigden.
 
In het eerste deel van dit artikel zal ik mij concentreren op zulke experimenten met nieuwe vormen van anonieme collectiviteit, en deze contextualiseren in de twintigste-eeuwse traditie van verzet en avantgardistische kunst. Op basis daarvan zal ik in het tweede deel laten zien hoe de esthetiek van de gezichts- en naamloosheid zoals die zich in Anonymous, Luther Blissett en Wu Ming manifesteert, zich vertaalt naar een anti-persoonlijk ethos en anti-individualistische politiek.
 

Get rid of yourself

Improper names: Collective pseudonyms from the Luddites to Anonymous is de titel van een recent boek over de geschiedenis van het gebruik van open pseudoniemen als zowel een camouflage- als een collectiveringstechniek, geschreven door de Italiaanse mediatheoreticus en activist Marco Deseriis. De term improper name laat zich vertalen als ‘oneigenlijke naam’. Deze vertaling neemt de tweeledige – grammaticale en morele – betekenis van het Engelse woord improper over, en voegt er zelfs nog een sterkere etymologische aan toe. Het pseudoniem is geen individueel unieke eigennaam (proper name); het is moreel en politiek impertinent en ongepast (improper). En het is niet ‘eigen’, het komt niet exclusief aan mij toe, het be-schrijft mij nooit volledig – om met een deconstructief streepje à la Derrida te spreken.
 
In bovengenoemd werk beschrijft Deseriis verschillende historische voorbeelden van zulke on-eigenlijke naamgevingsstrategieën en -praktijken, van het Luddisme tot Anonymous, met een nadruk op het belang van anonimiteit daarin. De Luddieten, die zich in het Engeland van begin negentiende eeuw verzetten tegen de industriële mechanisering van de productie die oudere vormen van handmatige arbeid overbodig maakte, ontleenden hun naam aan een fictief personage genaamd ‘Ned Ludd’, ook wel ‘General Ludd’ of ‘King Ludd’. Deze Ludd, van wie de fabrieks- en landeigenaren het bestaan bevroedden, maar nooit helemaal konden bevatten, stuurde boze manifesten naar lokale en nationale kranten en liet dreigbrieven achter op plaatsen delict in heel Engeland, daar waar de nieuwe machines door groepen Luddieten onder aanvoering van Ludd bruut vernietigd werden. Mede hierdoor werd de term synoniem met wantrouwen en haat tegenover technologie.
 
In het echt zaten natuurlijk vele verschillende mensen achter deze acties en geschriften. Maar de gezamenlijke naam die door iedereen met een vergelijkbaar doel gebruikt kon worden, die als een soort virus gebruikmaakte van de nationale en lokale media voor haar eigen verspreiding, zorgde voor eenheid in diversiteit. De Luddieten zijn in feite een vroeg voorbeeld van een gedecentraliseerd netwerk van lokale acties dat zich middels een open pseudoniem als collectieve identiteit kan laten gelden. (Naast het meer onmiddellijke doel: de betrokkenen buiten het blikveld van de autoriteiten te houden. In die tijd begon men niet met een lichte taakstraf maar ging men meestal gelijk maar over tot een of andere lijfstraf, vaak met de dood tot gevolg.)
 
In de jaren negentig was Deseriis zelf betrokken bij een van de bekendste kunstprojecten die ook met zulke open pseudoniemen experimenteerden, genaamd Luther Blissett. Deze naam, oorspronkelijk die van een mislukte voetballer bij AC Milan, werd gebruikt door honderden verschillende activisten en kunstenaars verspreid over de hele wereld. Onder deze publiek beschikbare auteursnaam vonden verschillende soorten anarchistische en ludieke acties plaats die misschien nog het best beschreven kunnen worden als media-guerrillatactieken die de spot dreven met zowel de mainstream media als de navelstaarderige kunstwereld. In 1995 werd bijvoorbeeld een Italiaans sensatieprogramma dat het drama rondom onopgeloste verdwijningen uitmelkt om de tuin geleid door het verhaal van de verdwijning van een niet bestaande persoon te ensceneren.
 
De feministische versie van Luther Blissett heet Bernadette Corporation en zet dit soort hoaxen tot op heden voort. Opgericht in 1994, verknopen zij, net als alle hier genoemde voorbeelden, radicale politieke theorie met ludiek protest en mediakunst. Dit geldt ook voor het kunstenaarsduo Eva en Franco Mattes, dat beter bekend staat als 0100101110101101.org. In 2001 maakte Bernadette Corporation samen met Le Parti Imaginaire (De Denkbeeldige Partij) een film met de veelzeggende titel Get Rid of Yourself. Veelzeggend, want het ‘zelf’ waarvan we hier gemaand worden af te komen is nou juist het individu dat volledig in bezit is van, maar daarom compleet veroordeeld is tot, zichzelf. Dit spel met namen en alternatieve identiteiten breekt zo met wat de Canadese politicoloog C.B Macpherson het ‘bezittelijke individualisme’ noemde. Deze op de idee van eigendom gestoelde notie van het individu zou aan de basis van de burgerlijkkapitalistische notie van het zelf liggen. Alleen ik val met mijzelf samen, wie ik ben behoort alleen mij toe. Deze sociale ontologie die alles in individuele bezitstermen vertaalt, toont zich ook in de idee van de arbeider als eigenaar van zijn arbeid of in de idee van de burger als autonoom subject.
 
Luther Blissettt kreeg ook navolging in Duitsland door de autonome a.f.r.i.k.a. gruppe. Voor deze groep staat de idee van het open pseudoniem (hier de ‘meervoudige naam’ genoemd) ook centraal: ‘De meervoudige naam heft de scheiding tussen individu en collectief op. Op magische wijze stelt ze in staat deel te nemen aan de collectieve figuur van een denkbeeldige persoon, waarin de beweging en macht van een onzichtbare massa belichaamd zijn.’
 
Deseriis noemt daarnaast als prominente voorlopers van Luther Blissett avant-gardistische en politiek radicale kunststromingen uit de jaren zestig en zeventig zoals het situationisme en haar notie van de dérive. Andere voorlopers zijn te vinden in de zogenaamde mail art-beweging en het neoïsme, waarin fictieve personages ingezet werden met namen als Allan Smithee (in de Amerikaanse filmindustrie), Karen Eliot, en Monty Cantsin, een open popster bedacht door de Amerikaanse kunstenaar Al Ackerman in 1978. Daarnaast zou het label ‘open’ haar weg vinden naar de free software- en open source-bewegingen die in de jaren negentig opkwamen.
 
Het meest blijvende, maar daarmee ook meest traditionele, resultaat dat uit dit veelzijdige project rondom de collectieve persoonlijkheid Luther Blissett voortkwam is de veelgeprezen en invloedrijke roman Q, waarin het concept ‘condividu’ als alternatief voor het moderne individu geïntroduceerd wordt. Een etymologische woordspeling op het ondeelbare (in-dividuele), is het con-dividu juist het ‘samen deelbare’. Dit condividu is het nieuwe, revolutionaire subject van een schrijfpraktijk die de in de jaren zeventig aangekondigde dood van de auteur eer aan doet en daarmee de utopische idee van het onbezittelijke zelf doet materialiseren.
 
Toen Luther Blisset zichzelf uiteindelijk in 1995 ophief, ontstond Wu Ming, een Italiaans schrijverscollectief dat onder deze naam verschillende belangwekkende romans publiceerde en nog steeds actief is. Het Chinese woord wu ming betekent zelf zoiets als ‘anoniem’ of ‘onbekend’. Oorspronkelijk bestaande uit vijf schrijvers die in de jaren zeventig en tachtig in de radicaal linkse Autonomia en Operaismo bewegingen in Italië actief waren, schreef Wu Ming verschillende romans zoals 54 (2002), Manituana (2007) en Altai (2009).
 
Identieke mannetjes
Zoals het open pseudoniem werkt als een soort talig masker van de naam, zo doet een daadwerkelijk masker dat ook met het gezicht. Het uniforme gebruik van het Guy Fawkesmasker zoals dat in 2011 symbool van Anonymous als ook de Occupy-beweging werd, symboliseert de transformatie van het geïsoleerde individu vastgeplakt aan haar geprivatiseerde scherm, in respectievelijk een hacktivistische zwerm en een zelforganiserende protestbeweging van de 99 procent. De status van dit masker als symbool van grassroots-activisme heeft overigens een complexe stamboom. Het werd gepopulariseerd door de film V for Vendetta, dat zelf een verfilming is van de in vele opzichten interessantere striproman van dezelfde naam, geschreven door de Britse anarchist Alan Moore en getekend door David Lloyd. Maar deze verwees weer naar de daadwerkelijke historische figuur Guy Fawkes, de Engelse katholieke samenzweerder en antiheld wiens treurige lot ieder jaar op 5 november gevierd, dan wel als schlemielige geuzendaad herdacht wordt.
 
Met name Anonymous is in deze context interessant. Het collectief ontstond namelijk niet als politieke actiegroep maar als inside joke op het online plaatjesforum 4chan. In tegenstelling tot Facebook dwingt deze site je niet tot registratie als gebruiker. Op het populairste forum genaamd Random of simpelweg /b/, word je geconfronteerd met een chaotische stroom aan berichten en beelden, die bij nader inzien allemaal door ene Anonymous gepost blijken te zijn. Dit is namelijk de naam van het pseudoniem dat mensen standaard toebedeeld krijgen als ze iets posten op 4chan. En het is op basis van deze opmerkelijke conventie dat het idee van Anonymous als collectieve identiteit ontstond.
 
Waar het uniforme masker de identificerende functie van het gezicht ondermijnt (omdat het masker de uniek onderscheidende eigenschappen van het gezicht verbergt), zo geldt dit ook voor het open pseudoniem. Omdat iedereen dezelfde naam hanteert of omdat iedereen dat in principe kan doen, verliest ook de naam haar identificerende eigenschappen. Alleen als de naam niet open maar gesloten is, dat wil zeggen als er een niet-ambigue link bestaat tussen de eigennaam en datgene waar het naar verwijst, kan de naam haar identificerende functie uitoefenen. En in zoverre de eigennaam deze functie veronderstelt, is de naam die deze functie niet heeft slechts een pseudo-naam, ofwel een pseudoniem. Het gebruik van uniforme maskers en pseudoniemen in nieuwe vormen van activisme en kunst zoals in Luther Blissett, Wu Ming of Anonymous dient zo een dubbele functie: ze zorgt er enerzijds voor dat de eigenlijke auteur anoniem blijft en beschermt zo tegen censuur en vervolging, en creëert anderzijds een collectieve stem. De meerwaarde van zo’n collectieve identiteit is dat op een bijna volledig gedecentraliseerde wijze en zonder leider geopereerd kan worden.
 
In de esthetiek waarmee Wu Ming zichzelf representeert, toont zich de symboliek van het afwezige gezicht dat de eigendomslogica van het individuele auteurschap ontkracht. ‘Deze revolutie is gezichtsloos’, staat te lezen boven een plaatje van vijf identieke mannetjes, wiens gezichten lijken te zijn uitgegumd. Een ander beeld van Wu Ming laat wel een uniek gezicht zien, maar reproduceert deze viermaal op identieke wijze, zodat alsnog de identificatiefunctie wordt ondermijnd. Vooral veelzeggend in dit beeld is dat deze identieke gezichten tegen een zogenaamde mug shot-achtergrond zijn afgebeeld. Een mug shot wordt in de Verenigde Staten verplicht bij gearresteerde individuen afgenomen. Zo wordt in dit beeld de vreemde dubbelzinnigheid van het hedendaags identiteitsbegrip humoristisch ontleed. Maar zoals telkens wordt benadrukt in Luther Blissett en Wu Ming, dient de afwezigheid van het gezicht naast het ondermijnen van identificatiemechanismen van buitenaf ook een positieve rol. Het opheffen van de nadruk op het persoonlijke en individuele dat de gezichtsloosheid symboliseert, inclusief de veronderstellingen van originaliteit en authenticiteit die daar traditioneel mee gepaard gaan, maakt tegelijk nieuwe vormen van collectiviteit en culturele productie mogelijk.
 
In een wereld waarin, zoals de Duitse kunst- en cultuurcriticus Andreas Broeckmann stelt, ‘zichtbaarheid en transparantie niet langer tekens van democratische openheid maar van administratieve beschikbaarheid zijn’, zal een fundamentele breuk met die orde dus noodzakelijkerwijs gezichtsloos zijn, zo lijken de beelden en slogans van Wu Ming te suggereren. Wat Broeckmann hier signaleert is dat erkenning, wat de Duitsers naar Hegel Anerkennung noemen, hier gelijkgeschakeld wordt met administratieve en technologische herkenning: Wiedererkennung, de registratie van unieke fysiologische, biometrische eigenschappen middels pasfoto’s, vingerafdrukken en irisscans. Neem India, waar de overheid momenteel een algemeen identificatiesysteem probeert in te voeren. Hiervoor worden behalve naam en portret ook vingerafdrukken en irisscans afgenomen en digitaal opgeslagen. Vanuit de initiatiefnemers wordt dit project in termen van politieke erkenning en empowerment van Indiase burgers begrepen en als zodanig gepromoot. Of zoals de Duitse minister van Binnenlandse Zaken Thomas de Maizière het recent nog stelde: ‘De vrije burger zal zijn gezicht tonen, zijn naam zeggen, en een juist adres hebben.’
 

Identiteitspolitiek

De in dit artikel besproken experimenten met anonimiteit in online activisme en mediakunst kunnen worden begrepen als een antwoord op de verstrengeling van erkenning met herkenning. Analoog aan deze verstrengeling is die van de laatkapitalistische consumptiemaatschappij met de identiteitspolitiek van de tegencultuur in de jaren zestig en zeventig. Wat de hierboven besproken anonimiteitspraktijken in activisme en mediakunst gemeenschappelijk hebben in het licht van deze laatstgenoemde verstrengeling, is dat ze breken met een bepaalde traditie van denken over emancipatie en bevrijding zoals die uit de tegencultuur overgeleverd werd. Of, in zoverre ze nog in de schaduw daarvan opereren, haar veronderstellingen kritischer ondervragen.
 
Grof gezegd staat in deze denktraditie anonimiteit gelijk aan onzichtbaarheid, en onzichtbaarheid aan machteloosheid, miskenning en onderdrukking. Het grondidee hier is dat juist zichtbaarheid, in de vorm van erkenning en representatie van identiteit, een voorwaarde is voor emancipatie. Dit geldt voor de zwarte burgerrechtenbewegingen in de Verenigde Staten en ook voor de vrouwen- en homobewegingen van de jaren zestig en zeventig. Natuurlijk zijn er nuances en tegenbewegingen binnen deze groepen, maar dan is het toch nog altijd dit idee waartegen ze zich noodzakelijkerwijs moeten afzetten.
 
De linkse kritiek op deze – op erkenning en representatie geënte – identiteitspolitiek was dat ze vrij gemakkelijk binnen nieuwe vormen van laatkapitalistische consumptieen arbeidscultuur ingekapseld kon worden. Als antwoord op de tegencultuur ontwikkelde die laatste een tolerantie voor, en uiteindelijk zelfs idealisering van, het unieke ik in haar persoonlijke expressiviteit, creativiteit en autonomie. We love however you express yourself, stelt bijvoorbeeld een recente reclame voor de kledingwebwinkel AboutYou. Wees wie je wil zijn, word wie je bent – maar liefst wel met de juiste Dove gezichtscrème en Ray-Ban zonnebril.
 
Om het dialectisch te formuleren: experimenten in kunst en activisme met wat de Nederlandse mediacriticus Geert Lovink vormen van ‘massa-anonimiteit’ noemt, moeten begrepen worden als een dialectisch antwoord op dit kapitalistische antwoord op de tegencultuur: de telkens vernieuwde inkapseling en depolitisering van de identiteitspolitiek zoals die zich in de tweede helft van de twintigste eeuw in de collectieve mindset vestigde. Maar moeten we dan, zoals de Franse actiegroep Comité invisible (het Onzichtbare comité) ons in hun pamflet L’insurrection qui vient (De aanstaande opstand) uit 2007 maant te doen, deze vormen van zichtbaarheid en representatie ontvluchten en anonimiteit als nieuwe aanvals- en verdedigingstactiek omarmen?
 
Dat is misschien een beetje te kort door de bocht. De roep om erkenning en representatie was politiek legitiem in de maatschappelijke en institutionele context van toen. En in veel hedendaagse gevallen, zoals in Black Lives Matter, is dat zeker nog steeds zo. Maar een antwoord op de genoemde inkapseling is tegelijkertijd ook noodzakelijk. Een blindheid voor de invloed van sociale en economische vormen van ongelijkheid in bepaalde onkritische varianten van de (neo)liberale identiteitspolitiek speelt deze namelijk in de hand. Wat vaststaat is dat anonimiteit in de aanmaning van het Comité invisible in ieder geval minder een te overwinnen conditie is geworden dan een voorwaarde voor authentiek politiek spreken en handelen. Het is deze verschuiving, zoals die zich in activisme en mediakunst doet gelden, die ik in dit artikel heb geprobeerd te duiden.
 
Maar, nogmaals, iedere afscherming of ondermijning is tegelijk een opening naar, en als zodanig openbaring van iets anders en alleen op basis daarvan überhaupt denkbaar. Hier hebben we Lovink wederom nodig: ‘De uitdaging is hoe te denken over anonimiteit, niet als categorische staat van zijn, maar een manier om de energie van metamorfose terug te winnen, het verlangen iemand anders te worden.’ Anonimiteit dient met andere woorden niet uitsluitend als bescherming tegen een externe inmenging of bedreiging, zoals het gebruik van protestmaskers bijvoorbeeld identificatie door de autoriteiten bemoeilijkt. Ze staat ook in het positievere teken van een vluchtlijn naar alternatieve vormen van collectiviteit en culturele creativiteit die voorbijgaan aan het dominante (neo)liberale paradigma van het genetwerkte individu.
 
Op eenzelfde manier sprak Michel Foucault eens in een interview over de kracht van metamorfose die de obsessie met het zelf als een dode huid aflegt, sprekend uit zijn eigen ervaring in de darkrooms die hij in San Francisco bezocht, als een plek waar je ‘ophoudt gevangen te zijn door je eigen gezicht, je eigen verleden, je eigen identiteit’ (Macey 1993: xv). In het gebruik van open pseudoniemen zoals Luther Blissett en Anonymous vangen we een glimp op van hoe zo’n tegelijk artistieke en politieke maskerade er in de hedendaagse context uit kan zien.