Voordat Homo sapiens op aarde verscheen krioelde het al van het leven. En na diens onverhoopt verdwijnen in een zesde uitstervingsgolf zal de planeet gewoon doordraaien. Het antropocentrisme, de even hardnekkige als hoogmoedige claim dat de mens de ultieme betekenisgever van het aardse bestaan is, wordt door Vincent Blok in Van wereld naar aarde vanuit post-fenomenologisch perspectief ontkracht. Met een beproefde hink-stap-sprong-techniek wordt de afstand tussen filosofie as usual naar ‘een filosofische ecologie voor onze bedreigde planeet’ overbrugd om te landen in ‘een speculatieve ecologie van aarde als herkomst van wereld’. Daar ontvouwt zich de rol die de filosofie nog in het Antropoceen kan spelen.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Blok loopt zich warm met een korte exercitie over de gespletenheid in onze ervaring tussen het alledaagse en wetenschappelijke inzichten en de kloof tussen wereld en aarde. Dagelijks handelen we intentioneel binnen vertrouwde samenhangen. In beleidsland heet dat management en controle. Maar is die houding geschikt om ons te verhouden tot wat de klimaat- en aardwetenschappen ons met toenemende urgentie laten zien? Kunnen wij de aarde als een omvattend en letterlijk funderend ‘globaal systeem’ wel vatten?
Volgens Blok ontplooit de doordenking van de materiële aarde ‘als geheel van mensen en dingen’ zich als een in een speculatieve ecologie ingebedde ‘metafysische ervaring’. Vóór Kant boden metafysica en speculatie nog zicht op transcendent(al)e instanties. Naast de Logos, God, Rede of Subject komt bij westerse filosofen – van Plato tot Heidegger – de aarde als de materie er bekaaid af. Zelfs Nietzsche die ons toch oproept de aarde trouw te blijven vindt in Bloks ogen geen genade. Ook al onderschrijft hij Nietzsches herwaardering aller waarden, met de Übermensch krijgt aardse zingeving toch weer een antropocentrisch karakter, stelt Blok. Maar ook al laat de aarde zich niet kennen, zij geeft wel te denken. En dat lukt Blok in zijn boek uitstekend.
Hij hinkt eerst via Quentin Meillassoux’ Object Oriented Ontology over al die filosofen heen. We moeten af van onze mensgebonden blik en het correlationisme van de moderne filosofie: al wat bestaat ontleent zijn betekenis aan de relatie met het subject. Ook al houdt hij Mortons ‘hyperobject’ op afstand, met Meillassoux breekt hij een lans voor de aarde als niet-gerelateerd ‘object’. Ook vermeende postmodernisten als Derrida laat hij links liggen. Wat valt er dan voorbij de fenomenologie te zeggen over een aarde die onkenbaar op ons inwerkt?
De tussenstap gaat via Spinoza’s monisme. Als aardse tegenhanger van het intentionele bewustzijn verschijnt Spinoza’s conatus als een ‘streven’ van de aarde. Aardse krachten werken ecosystemisch in alle relaties tussen wezens door. Geen deo volente meer, maar geo volente. Asymmetrisch, want we staan immers niet op gelijke voet met de aarde. De asymmetrische beroering door aardse krachten (affectus) resoneert in onze verbondenheid met andere wezens die wij weer beroeren (affectio). En zij ons. We moeten dus niet via onze ratio maar via ons pathos ‘responsief’ zijn voor wat de aarde in het Antropoceen van ons vraagt.
De kracht voor zijn immense eindsprong over ons huidige ‘exploitatieve antropocentrisme’ heen ontleent hij aan twee inspiraties. Heidegger volgend betoogt hij dat het wezen der dingen gevonden wordt ‘in de relatie tussen mensen en dingen: de intentionele relatie die de wereld als metafysisch geheel constitueert’ (191). Deze ‘relationele ontologie’ vult hij psychologisch in met de affordance theorie van James Gibson: alle wezens ontlenen hun identiteit aan hun ‘relationele performance’. Je wordt pas vader of moeder als er een kind is.
Zo wordt ‘affectieve responsiviteit’ de kern van het filosoferen in het Antropoceen: ‘bezinning op aarde als herkomst van wereld’ (171). Het gaat er niet om de kloof tussen wereld en aarde te overbruggen of wetenschappelijke ervaring tot het alledaagse te reduceren. Denken voltrekt zich juist in die differentie. Een ‘exploratief ecocentrisme’ biedt evenmin uitkomst als je nog in termen van management en controle blijft denken.
Een gedurfd betoog, doorspekt met verwijzingen naar literatuur en films. Een ding wordt glashelder: klimaatadaptatie houdt in dat wij ons aan het klimaat – lees: de aarde – zullen moeten aanpassen. En niet andersom, zoals ecomodernisten betogen. Een diepgravende analyse, ook al wordt die aan het eind wat stug door gestapelde herhalingen. Los van de altijd wat teleurstellende eindconclusie dat ‘de daadwerkelijke conceptie van zo’n nieuwe wereld (…) buiten het bestek van dit boek valt’ (213), blijft bij het dichtslaan die ene vraag me bespoken: waarom ‘metafysica’? Zeker als je leest wat Blok eronder verstaat: niet – zoals bij Aristoteles – dat wat na (meta) de fysica komt, maar ‘als “te midden van”, “met” of “mede”’ (88). Metafysica betekent: we zitten er middenin. Maar als ‘metafysisch’ een ‘tussen’ en ‘middenin’ is, waarom heeft Blok dan niet een veel pregnanter concept van Heidegger – en Arendt – ingezet: interesse (tussen-zijn)? En waarom tilt hij de filosofische ecologie niet door naar wat, weliswaar in andere denktradities, al door Arne Naess en Félix Guattari is geformuleerd: een ecosofie?

Van wereld naar aarde. Filosofische ecologie van een bedreigde planeet
Vincent Blok
Boom uitgevers Amsterdam
240 p.
€ 24,90