Revolving was een van de eerste werken die hij assembleerde van gevonden voorwerpen, van afval eigenlijk. De cirkel staat ook voor de terugkeer en het hergebruik van afgedankt restmateriaal. In Schwitters’ hele verdere oeuvre is het gebruik van restanten, brokstukken en gevonden fragmenten terug te vinden. In zijn collages en assemblages verwerkte hij afgescheurde stukjes krant, papiersnippers, oude buskaartjes, lege sigarettenpakjes, stenen, ijzerdraad, touw, schelpjes en knopen.
Veel nadruk wordt vaak gelegd op Schwitters’ poging om van afval nieuwe coherente composities te maken als een symbolisch gebaar om uit de ruïnes van de Eerste Wereldoorlog weer iets op te bouwen. ‘Kaputt war sowieso alles, und es galt, aus den Scherben Neues zu bauen,’ zei Schwitters ook zelf over zijn werk in 1919. Maar tegelijkertijd werden de puinhopen niet achtergelaten. Dat wat werd afgedankt of verdrongen, de voorwerpen, klanken en letters die hun functie, plaats of betekenis verloren hadden, dienden zich steeds opnieuw weer aan.
Rond dezelfde periode dat Schwitters door de straten van Hannover scharrelde om materiaal voor zijn Merz-kunst bijeen te rapen, werkte Sigmund Freud in Wenen aan zijn psychoanalytische theorie van het onderbewuste. Dat wat we vergeten of verdringen, zo betoogde Freud, blijft voortbestaan in ons onderbewustzijn om terug te keren in de vorm van neuroses, fobieën, hysterie of dromen, als ‘die Wiederkehr des Verdrängten’.
Analoog hieraan lieten de esthetische composities die Schwitters uit afvalmateriaal creëerde niet enkel een nieuw beeld zien, maar ook een terugkeer van het verdrongene. De rotzooi van alledag, die zo lang buiten het verheven domein van de schone kunst was gehouden, komt in Schwitters’ werk aan de oppervlakte drijven.

Kurt Schwitters. ‘Revolving’ (1919). Assemblage van hout, metaal, touw, karton, ijzerdraad, leer en olieverf op canvas.
Een cirkel gaat vooruit en keert terug. Het is zo een simplistische verwijzing naar een typisch modernistische gedachte die met name rond 1910-1930 veel aandacht kreeg van zowel kunstenaars als filosofen. Om vooruit te gaan moeten we eerst terugkeren. Om onze pathologieën en angsten te overwinnen, zo verstaat de psychoanalyse, moeten we onze verdrongen trauma’s – ons afval – onder ogen komen.
Walter Benjamins notie van geschiedenis baseerde zich op een vergelijkbaar idee. Zowel een glorieuze verbeelding van onze geschiedenis als de projectie van een optimistisch vooruitgangsideaal zouden ons volgens de filosoof blind maken voor de puinhopen van de moderniteit. Om de mens uit zijn slaaptoestand te wekken en de problemen van de moderniteit onder ogen te zien, moest hij zijn blik juist richten op de ruïnes van de geschiedenis, de wandaden en het lijden van onze voorouders. Om vooruit te komen, moest men eerst terugkeren. De conventionele voorstelling van geschiedenis als een lineair verloop van de tijd moest volgens Benjamin vervangen worden door een veel complexere dynamiek tussen verleden, heden en toekomst. Om het schone (kunst, een betere toekomst) mogelijk te maken, moet men eerst de confrontatie met het lelijke (afval, de wandaden uit de geschiedenis) aangaan.
Maar als de cirkelende terugkeer een terugkeer van onverwerkte en verdrongen trauma’s behelst, is hij daarmee ook een terugkeer naar een nieuw begin – hoe paradoxaal dat ook klinkt. Benjamin en vele van zijn tijdgenoten zagen een belofte in een terugkeer naar de kindertijd. In de onbevangen blik van het kind, vaak gelijkgesteld aan een idee van het primitieve (de titel van Schwitters’ sonate refereert hier heel letterlijk aan: Ur-sonate), kon de wereld opnieuw betoverd worden. De blindheid der gewoonte, zo was het idee, was daar nog niet ingesleten. In de spelende wijze waarop het kind zijn omgeving waarneemt, worden onverwachte verbindingen gelegd, gelijkenissen gezien in het ongelijke en levenloze materie tot leven gebracht. Collage en assemblage waren bij uitstek een manier om deze specifieke verhouding tot de wereld naar boven te brengen.
Revolving, opgebouwd uit afval, cirkelt symbolisch terug naar de brokstukken van de Eerste Wereldoorlog die in 1919 door Duitsland verspreid lagen. Maar Schwitters keerde ook terug naar de mogelijkheid van een onbevangen blik: om in het onzinnige, het lelijke en afgedankte nieuwe werelden waar te nemen. De ronde vormen van afvalmateriaal in Revolving, in verschillende tinten blauw en geel geschilderd, worden zo ook een representatie van de hemellichamen. Kleine planeten die draaien om een grote zon. Een hemelruim van puin waar de tijd rondcirkelt.