In oktober 1960 springt de kunstenaar Yves Klein uit de dakgoot van een huis aan de Rue Gentil-Bernard te Parijs. Klein noemde de inmiddels iconische foto van zijn daad Le Saut dans le Vide, oftewel ‘de sprong in de leegte’. Ironisch genoeg sprong Klein in werkelijkheid niet de leegte in, maar landde hij in een vangnet dat beneden op straat werd opgehouden. Het beeld waarop Kleins sprong te zien is, is een montage waar deze scène keurig uit is weggewerkt: een illusie.
Met wijd gespreide armen en opgeheven hoofd werpt de kunstenaar zichzelf heldhaftig in de diepte. Het beeld legt het moment vast waarop Klein omhoog lijkt te zweven. Verstild hangt hij in de lucht, zijn lichaam sierlijk opgeheven, ogenschijnlijk verlost van de neerwaartse werking van de zwaartekracht in een bod naar de vrijheid van het hemelse ruim. Het is het klassieke verhaal van de kunst zelf: van verheffing. In het kunstwerk, zo werd eeuwenlang (en vaak nog steeds) betoogd, wordt de materiële, dagelijkse realiteit getransformeerd tot iets wat een hogere, immateriële waarde heeft en de toeschouwer kan verheffen.
Nog geen zes jaar na Kleins sprong in de leegte voerde de Amerikaanse kunstenaar Bruce Nauman een performance uit onder de titel Failing to Levitate in the Studio (1966). Liggend op twee klapstoeltjes documenteerde Nauman zijn poging om op te stijgen. Op een meervoudig belichte foto zien we de kunstenaar als een plank stijf aangespannen tussen twee stoelen balanceren. Op de opname die er overheen is gelegd, is de achterste stoel onder Nauman vandaan getrokken en ligt zijn lichaam futloos op de grond, zijn nek en hoofd in een oncomfortabele hoek gedraaid. De boodschap is duidelijk: de transcendente verheffing van de kunstenaar en het kunstwerk – ofwel ‘de kunst’ – is gefaald. Het is de grond waar we vast aan zitten en onze blik op moeten richten, niet de lucht.
Kort na Naumans performance tuimelt Bas Jan Ader in 1970 met stoel en al van het dak van een huis in Los Angeles. Zijn lichaam dondert roekeloos al rollend naar beneden waar hij vervolgens in een bosje verdwijnt. Fall I heet de video waarop Ader zijn val heeft vastgelegd. In Fall II (1970) zien we Ader zichzelf een Amsterdamse gracht in fietsen. Een jaar later worden de twee (voor)vallen opgevolgd door Broken Fall (Organic), Broken Fall (Geometric) en Nightfall (1971). Telkens weer zien we Ader het gevecht met de zwaartekracht verliezen.
Zowel Nauman als Ader tonen zichzelf kwetsbaar. Ze stijgen niet boven ons uit – zoals Klein ambieerde – maar vallen neerwaarts, de diepte in, of simpelweg op de vloer van een studio. Het is niet toevallig dat de woorden vallen en falen zo dicht bij elkaar liggen. Het vallen is letterlijk het falen om overeind te blijven. In de val verliezen we onze opgerichte, menselijke positie, op twee benen omhoog geheven – dat wat ons onderscheidt van het dierenrijk. De mislukking om overeind te blijven, impliceert op die manier een falen van het mens-zijn. De val is het verlies van onszelf, het verlies van onze vrije wil. Een meer religieus geïnspireerde lezing wijst bovendien naar de zondeval: de val uit het hemelse paradijs, uit de gratie van God gevallen. Vallen is falen.
Tegelijkertijd zit er ook schoonheid in het vallen. In de val wordt de begrenzing van het zelf voor een moment verloren. Zo kun je ook ‘voor iemand vallen’. Vallen is in die zin een overlevering. Aan iemand, in het geval van verliefdheid, of aan het hier en nu in meer algemene zin. Het impliceert een loslaten van dat wat vaststaat, van hetgeen we normaliter overeind houden, maar ook een loslaten van niet te realiseren illusies (zoals het paradijs).
Ader was gefascineerd door het tragische dat besloten ligt in vallen. Juist in de overgave aan de tragische absurditeit van het bestaan, zo stelde filosoof Albert Camus, ligt ook het geluk besloten. ‘We moeten ons Sisyfus als een gelukkig mens voorstellen’, schreef hij. Juist op het ogenblik dat Sisyfus naar beneden loopt, achter de rots aan die hij tot in de eeuwigheid steeds opnieuw omhoog de berg op zal moeten duwen, wanneer hij de complete omvang van zijn ellendige toestand tot zich neemt, behoort zijn noodlot hem toe en kan hij gelukkig zijn.
Steeds opnieuw vallen, nutteloos, doelloos, zonder de illusie van een beter bestaan elders, is meer heroïsch dan een enkele sprong de ruimte in. Het is niet de illusie van een geluk dat boven aan de hemel naar ons toe straalt, maar inzicht in dat wat er aan de hand is (wat het geval is) dat de belofte van een gelukkig leven inhoudt. In de tragiek van de val schuilt daarom misschien meer geluk dan in de heroïsche sprong die haar gedoemde falen probeert te verdoezelen. Of zoals Samuel Becketts beroemde adagium luidde: Ever tried. Ever failed. No matter. Try again. Fail again. Fail better.