In de zomer van 2010 was Maarten ’t Hart te gast in het VPRO- televisieprogramma Zomergasten. In gesprek met Jelle Brandt Corstius vertelde hij in de loop van de avond over de dag waarop hij in de Cineac in Rotterdam samen met zijn vader in 1957 de korte film Le ballon rouge zag. Het was de eerste keer dat hij in een bioscoop was, en waarschijnlijk meteen de langste keer, want omdat er doorlopend voorstelling was en omdat het regende en omdat de film zo prachtig was, bleven vader en zoon de hele dag zitten. ’t Hart zag de film wel acht keer, maar was geen moment verveeld. Hij voegde eraan toe dat hij zich de beelden van toen nog steeds voor de geest kon halen.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Ook voor mij was De rode ballon de eerste film die ik buitenshuis zag, al gebeurde dat niet in de bioscoop, maar op mijn lagere school, bij een ratelende filmprojector in een verduisterd klaslokaal. Hoewel ik de film destijds, eind jaren zestig, maar één keer zag, bleef ook bij mij de herinnering eraan levend. In 2008, toen de film door Cinéart opnieuw werd uitgebracht, zag ik hem opnieuw, een beetje zenuwachtig, omdat de herhaling het misschien niet zou halen bij de eerste keer en bijgevolg afbreuk zou doen aan de indrukwekkende belevenis van veertig jaar eerder. Maar de ontroering om deze zachtmoedige korte vertelling was er opnieuw, en zelfs verdiept vanwege de herinneringen aan mijn dierbare lagereschooltijd en de aanwezigheid van mijn zoon, die opging in de vertelling van de jongen en de rode ballon.
De plot van de film, die maar 34 minuten duurt, is simpel. Het verhaal, dat drie dagen beslaat, speelt zich af in het Parijs van de jaren vijftig van de vorige eeuw. Een jongen van een jaar of zeven, Pascal, ziet op een ochtend op weg naar school een rode ballon boven in een lantaarnpaal hangen. Hij klimt omhoog en pakt hem. De ballon blijkt bijzonder, want hij heeft plannen en wensen: hij volgt Pascal op zijn weg naar school of naar huis, wacht buiten op hem tot hij uit school komt of tot hij ’s morgens het huis verlaat, of speelt met hem door hem uit te dagen hem te pakken te krijgen. In een aandoenlijke scène toont hij blijdschap om een ontmoeting met een andere, blauwe ballon, die in het bezit is van een meisje dat Pascal en hij tegenkomen op straat. Dat de rode ballon niet zomaar een speeltje is, hebben de schoolgenoten van Pascal en ook jongens uit de wijk algauw in de gaten. Zij proberen de ballon te bemachtigen. Dat lukt uiteindelijk. Een van de jongens die het op de ballon hebben voorzien, schiet met een katapult en raakt hem. De ballon loopt leeg. Terwijl Pascal verdrietig naast zijn dode rode ballon zit, op een veldje in een hooggelegen wijk van de stad, gebeurt er iets wonderbaarlijks: de ballonnen van Parijs maken zich los uit de handen van kinderen, van kinderwagens of kiosken, en vliegen naar het veldje. Tientallen ballonnen voegen zich bij Pascal. De blij verraste jongen verzamelt ze. Als hij ze allemaal in handen heeft, laat hij zich optillen en vliegt de hoogte en de verte in, alsof hij ten hemel vaart, de stad Parijs en de gestorven ballon achterlatend.
In een beschouwing over deze film kan veel aan de orde komen. Er zijn betekenisvolle tegenstellingen, zoals die tussen binnen (de school, een kerk, Pascals huis) en buiten (de straten, de steegjes, het veld), tussen kinderen (Pascal) en volwassenen (de schooldirecteur, Pascals moeder), tussen de enkeling (Pascal, het meisje met de blauwe ballon) en de groep (de kinderen in de rij bij school, de jongens die de ballon willen afpakken). Ook kan de film het vertrekpunt zijn van een verhandeling over emoties als blijdschap, jaloezie, verdriet, compassie en hoop. Maar het lijkt me dat het overkoepelende thema van de film vriendschap is. Het is een vriendschap zonder woorden. In de film wordt bijna niet gesproken. Slechts af en toe zegt Pascal iets tegen zijn vriend: hij vraagt hem een keer om hem te gehoorzamen, hij roept hem eens, en ten slotte waarschuwt hij hem voor de rotjongens: ‘Va t’en, Ballon, va-t’en, Ballon!’ ‘Ballon’ klinkt in die enkele zinnen eerder als een eigennaam dan een soortnaam; zoals sommige poezen Poes heten en sommige konijnen Konijn, zo heet deze ballon Ballon. Le ballon rouge kan daarmee in het rijtje komen te staan van romans als Alain Fourniers Le Grand Meaulnes (1913) Hermann Hesses Demian (1919) en Hella Haasses Oeroeg (1948), die elk de naam dragen van de geliefde jeugdvriend.
Grote filosofen als Aristoteles, Epicurus, Augustinus, Bacon en Kant hebben gefilosofeerd over vriendschap. Beroemd is vooral de theorie van Aristoteles, zoals hij die uiteenzet in zijn Ethica Nicomachea. De driedeling die Aristoteles maakt tussen vriendschap die uit is op nut, vriendschap die plezier beoogt en ware vriendschap is in de meeste hedendaagse verhandelingen nog altijd richtinggevend. De derde, hoogste vorm van vriendschap is volgens Aristoteles een betrekking tussen twee mensen die zowel zelf goed zijn als elkaar het goede toewensen, zonder winst- of plezierbejag. Die vriendschap zal hechter worden naarmate ze meer met elkaar omgaan. En, volgens het Aristoteliaanse inzicht dat deugd een kwestie van oefening is, zal ook dat wat de vrienden tot goede mensen maakt zich in het vriendschappelijke contact verdiepen. Daarbij gaan voor Aristoteles vriendschap en eigenliefde hand in hand, wat eerder een oproep is tot een harmonie van het zelf en de ander dan een poging om vriendschap als egoïsme weg te zetten. In latere theorieën, zoals die van Epicurus en Kant, wordt benadrukt dat vrienden elkaar moeten kunnen terechtwijzen, of, zoals bij Augustinus en Bacon, in elk geval met elkaar moeten discussiëren.
Dergelijke theorieën lijken te machtig om in een analyse van een tere film als Le ballon rouge behulpzaam te kunnen zijn. Hoe zou de woordloze betrekking tussen een kind en een ballon begrepen kunnen worden vanuit dergelijke op het woord gerichte uiteenzettingen? Maar anderzijds is het aantrekkelijk om vanuit de film een kleine filosofie van de vriendschap te ontwikkelen, met toch een enkele Aristoteliaanse toets. Er is het begin van de vriendschap: de jongen die de ballon ziet, en moeite moet doen om bij hem te komen. De twee leren elkaar kennen in het spel op straat. Er ontstaat vertrouwen: de ballon wacht op Pascal, en Pascal weet dat de ballon er ook na schooltijd nog zal zijn. Zo verdiept zich, in de drie dagen van hun samenzijn, de vriendschap en kunnen ze elkaar bijstaan in het gevecht met de kwaadwillige jongens. Als Pascal ten slotte opstijgt tussen de Parijse ballonnen, is dat een beeld van de gelijkenis tussen hem en Ballon, en daarmee een bevestiging van de zielsverwantschap die Pascal ook na Ballons dood nog zal kunnen sterken.