Mondriaan wil de zichtbare werkelijkheid terugbrengen tot de essentie.’ Deze zin, geschreven op een van de borden in de tentoonstellingsruimte, blijft in mijn hoofd hangen gedurende mijn bezoek aan het Gemeentemuseum in Den Haag. Samen met een vriend loop ik aandachtig door het chronologisch geordende oeuvre van Piet Mondriaan. Het verhaal van zijn radicale ommekeer is bekend. Op bijna veertigjarige leeftijd is Mondriaan een van de meest vernieuwende landschapsschilders van Nederland. Vanuit Amsterdam volgt hij de nieuwste ontwikkelingen in Parijs. Onder de indruk van de kubistische schilderijen van Braque en Picasso vertrekt hij in 1912 naar het centrum van de internationale kunstwereld. Daar wordt hij een van grondleggers van de abstracte kunst – schilderkunst zonder verwijzing naar de zichtbare werkelijkheid. Door middel van een geometrisch patroon van zwarte lijnen en blauwe, gele en rode vlakken ‘wil hij de zichtbare werkelijkheid terugbrengen tot de essentie’.
Piet Mondriaan (1908), Molen bij zonlicht, Gemeentemuseum Den Haag.© Wikimedia Commons
Dankzij zijn abstracte oeuvre wordt Mondriaan gezien als een van de grootste vernieuwers in de kunstgeschiedenis. Het revolutionaire van zijn werk is bijna tastbaar in deze fascinerende overzichtstentoonstelling. Toch word ik niet geraakt door Mondriaans abstracte schilderijen. Mijn gezelschap vindt zelfs dat Mondriaan door het abstraheren een verkeerde afslag heeft genomen. Met het zoeken naar ‘het hogere of universele, gevat in zuivere abstracte composities’, doet Mondriaan ons aan Hegel denken. Hegel stelde de vraag of de vertrouwdheid met een bepaalde voorstelling ook betekent dat deze wordt begrepen. Volgens hem is dit niet zo: het bekende is niet zonder meer gekend of begrepen. De onmiddellijke aanschouwing van de voorstelling moet daarom volgens Hegel overgaan in het begrip. Het begrip kan namelijk in tegenstelling tot de voorstelling recht doen aan het algemene karakter van de waarheid. Daarom is volgens Hegel pas in het begrip, in het echte weten en denken of in wat hij het ‘wetenschappelijke systeem’ noemt, de waarheid in haar element. In dit systeem is alles wat gezegd wordt coherent, geheel begrijpelijk en zijn alle stappen redelijk en verantwoord. Hegel en Mondriaan lijken elkaar te kunnen vinden in de gedachte dat de (zichtbare) werkelijkheid pas in het begrip of in de abstracte compositie volledig inzichtelijk wordt.
Door naar het werk van Mondriaan te kijken begrijp ik beter waarom deze opvatting van Hegel mij nooit heeft aangesproken. Want wat levert het abstraheren van de zichtbare werkelijkheid of de concrete voorstelling nu eigenlijk op? Volgens Hegel dus het echte weten, volgens Mondriaan een universele schoonheidsbeleving. Maar komen we door te abstraheren echt uit bij de essentie van de werkelijkheid? Of leidt abstractie juist tot een verwijdering van de echte wereld? Door te abstraheren verdwijnen unieke landschappen en personen letterlijk uit beeld. De werkelijkheid wordt teruggebracht tot een lijnenspel waaruit iedere emotie is verdwenen, waar betekenissen verdampen en de dubbelzinnigheden van concrete situaties en personen is gladgestreken.
Moeten we dus teruglopen naar het realistische werk van Mondriaan om de echte wereld te vinden? Laten de door hem geschilderde landschappen, kerktorens en molens in de traditie van de Haagse school wel iets zien van de ‘essentie van de werkelijkheid’? Als tegenhanger bij Hegel zou ik hier kunnen verwijzen naar een manier van ervaren of denken die door Heidegger is omschreven als het andenkende Denken. Heidegger stelt deze vorm van denken tegenover het verklarende denken van de wetenschappen en het instrumentele denken van de techniek. Het andenkende Denken is volgens een interpretatie van de Leuvense filosoof Samuel IJsseling een vragend en luisterend wachten, een in verwondering verwijlen bij wat gegeven is en acht geven op wat van belang is. Het is een respectvol denken, een stilstaan bij het wonder dat het zijnde is. Zonder de poging om dat wonder te interpreteren, laat staan in begrippen of zuivere abstracte composities uit te drukken.
Zoals de ervaring van Mondriaans werk mijn afwijzing van Hegels gedachtegang helpt begrijpen, kunnen zijn schilderijen ook behulpzaam zijn bij de beoordeling en waardering van Heideggers overwegingen. Want hoewel ik veel sympathie heb voor Heideggers eerbied voor het verschijnen van de concrete werkelijkheid, merk ik toch dat het niet de vroege, realistische schilderijen van Mondriaan zijn waar ik het langst bij stil sta. Het langst kijk ik naar ‘De Winkel Molen in zonlicht’ (1908). In dit schilderij staat Mondriaan niet slechts stil bij het wonder van het gegevene, noch zet hij de voorstelling van de molen om in een abstracte compositie. Met behulp van een fel kleurenpalet schildert hij op expressieve wijze een virtuele molen die als molen toch herkenbaar blijft. Het is alsof hij door middel van een intensivering van de kleuren dichter komt bij zijn ervaring van dit bouwwerk. Hij verstaat de kunst om diep door te dringen in de verbanden en associaties die door deze concrete molen worden opgeroepen. Vindt Mondriaan zo – tussen realisme en abstracte kunst in – een manier om de essentie van de beleving te vangen in een beeld? Wat mij betreft wel.