Grofweg tussen het einde van de negentiende eeuw en de Tweede Wereldoorlog vindt er in Nederland en omringende landen een ontwikkeling plaats die is beschreven als de ‘administratieve revolutie’. Het kantoor emancipeert zich in deze periode, zo zou je kunnen zeggen, van een simpel bijvertrek van een winkel of fabriek waar de kasboeken bewaard worden tot een op zichzelf staande bedrijfs- en organisatievorm.
Lees verder onder de afbeelding
Bron afbeelding: L’Ossature métallique 4 (1935), 7/8, p.10
Terwijl bedrijven en overheidsdiensten steeds verder uitdijen en er steeds meer zelfstandige kantoorgebouwen in het stadsbeeld verschijnen, verandert ook het kantoorwerk zelf ingrijpend. Ideeën over arbeidsdeling en workflow efficiency waaien over uit het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Deze vinden een gretig gehoor bij bedrijfsdirecties die op zoek zijn naar middelen om de productiviteit te verhogen. Ondertussen doen ook steeds geavanceerdere technologieën hun intrede op de werkvloer. Kantoorwerk, tot diep in de negentiende eeuw een manuele aangelegenheid, valt niet meer los te denken van de typemachine, telefoon, dictafoon, telmachine, kopieerpers en andere technische noviteiten die in dit tijdvak worden geïntroduceerd.
Vooral in het interbellum gaat het snel. Om te zien hoe het moderne kantoor in die jaren gestalte krijgt, loont het eens door architectuurtijdschriften uit die periode te bladeren. Dat ‘gestalte krijgen’ mag je letterlijk nemen, want hoewel een directeur van een onderneming allerlei ideeën kan hebben over efficiëntie op de werkvloer, is het aan een architect – bij voorkeur van het vooruitstrevende slag – om diens managementideeën naar een ruimtelijke vorm te vertalen. Tegelijk is die architect weer afhankelijk van het aanbod van fabrikanten en handelaren van kantoormeubilair en -instrumenten. Het architectuurtijdschrift is bij uitstek de plek waar verschillende zienswijzen – die van de opdrachtgever, van de architect en van de fabrikant – elkaar treffen en beïnvloeden.
Dit beeld komt uit zo’n tijdschrift. Het is genomen uit een advertentie voor een meubelbedrijf gespecialiseerd in kantoorinrichting, Maison Desoer uit Luik. Het is een soort tableau vivant om aan potentiële klanten – architecten en projectontwikkelaars – te laten zien wat er op het gebied van ontwerp en aankleding mogelijk is. Het gaat om de meubels zelf. De menselijke figuren fungeren vooral als aanwijzing hoe de kantoorinstallatie gebruikt kan worden. We zien ergonomisch verantwoorde, makkelijk verplaatsbare stoelen, lichte flat top desks en vooral heel veel verschillende opbergmeubelen voor papierwerk. Ik tel maar liefst vijf varianten ordner-, dossier- en archiefkasten. Dan zijn er ook drie bureautypes, elk uitgerust met ladeblokken om nog meer paperassen in te bewaren. Documenten zijn er nauwelijks te zien, maar al die kastruimte geeft wel een indruk van de duizelingwekkende hoeveelheid papier die in het moderne kantoor geproduceerd, gereproduceerd, rondgepompt en opgeslagen wordt.
Er is nog een manier om naar dit beeld te kijken, namelijk tegen de achtergrond van de demografische landsverschuiving die in het interbellum plaatsvindt in het kantoor. Door schaalvergroting en de technologisering ontstaat er een groot reservoir van laagaangeschreven, ondersteunde kantoorfuncties, zoals typiste, stenograaf, telefoniste, archiefbediende en secretaresse. Deze functies werden niet door mannen ingevuld en kwamen zelfs te boek te staan als typisch vrouwenwerk. In Nederland neemt het vrouwelijk kantoorpersoneel toe van afgerond 4.000 vrouwen in 1909 naar 37.000 vrouwen in 1920. Was in 1909 een op de elf kantoorbedienden een vrouw, in 1920 is dat een op de vier.
Wat al deze functies verbindt, is het aangewezen zijn op apparaten (typemachine, telefoon, dictafoon) en informatiesystemen (de kaartenbak). Verschillende onderzoekers (bijvoorbeeld Jane Marcellus, Lana Rakow en Francisca de Haan) hebben erop gewezen dat deze kantoorvrouwen eigenlijk schakels waren in mannelijke communicatie-circuits, systemen die ontworpen waren zodat mannen konden praten met mannen. De vrouwelijke kantoorwerker verwerkt informatie, maar heeft er geen zeggenschap over, of zelfs maar inhoudelijk aandeel in. Van haar worden geen ‘menselijke’ eigenschappen verwacht, zoals een analyserend of oordelend vermogen met betrekking tot de te verwerken informatie of het vermogen om informatie te wijzigen of te creëren, maar meer ‘machinale’ eigenschappen, zoals de routineuze uitvoering van taken en de efficiënte verwerking van informatie. Dat vereist een bepaalde mate van cognitieve dissonantie, denk maar aan de directiesecretaresse die toegang heeft tot ontzettend veel gevoelige bedrijfsinformatie, maar daar niet verondersteld wordt iets mee te doen.
Keren we nu terug bij de afbeelding, dan vallen niet de meubels, maar juist de menselijke figuren op. Op de voorgrond werkt een typiste licht voorovergebogen op een lage stoel met een hoge, smalle rugleuning aan een verlaagd bureau dat speciaal voor typewerk ontworpen is. Op het bureau van de mannelijke werknemer ligt een schrijfblad, terwijl op haar bureau naast de typmachine een houder lijkt te staan voor met de hand beschreven vellen papier die door haar moeten worden uitgewerkt. De man produceert informatie en beschikt over een zekere subjectiviteit, want hij heeft een eigen handschrift. De vrouw achter de typmachine reproduceert het handschrift van de man in een subjectiviteits-loos machineschrift.
Zij behoort tot het personeel, dat spreekt voor zich. Maar tegelijk behoort ze – meer dan haar mannelijke collega’s – tot de machinerie, de informatie-logistieke infrastructuur van de organisatie, net als de archiefkasten, bureaustoelen en typemachines.