Home Disciplines Esthetica
Esthetica
5 artikelen

Esthetica

Wat is schoonheid? Wat is goede, wat is slechte kunst? Welke rol kan kunst vervullen?

Het Griekse αισθησις (aisthesis) betekent ‘waarneming’, maar dan wel in de ruimste zin. Het kan om een zintuigelijke waarneming gaan, maar ook om een gevoel. Elke indruk in het zielenleven valt hier eigenlijk onder. Esthetica, ook wel ‘esthetiek’ genoemd, is dan de leer van de waarneming.

In het bijzonder is de esthetica geïnteresseerd in de waarneming van het schone. Wie vandaag zegt dat iets esthetisch is, bedoelt vaak dat het mooi of harmonieus is. Maar wat zorgt ervoor dat we die schoonheid ervaren? Ligt die schoonheid bij het object, of eerder in onze subjectieve ervaring zelf? Hoe bepalend zijn sociale conventies voor wat we mooi vinden? En wat is een goede maatstaf voor goede kunst? Als de leer van het schone, of van de waarneming van het schone, wordt de esthetica sinds de romantiek vooral begrepen als kunstfilosofie of kunstleer.

Kort overzicht

Schoonheid krijgt vaak een voorname plaats in denksystemen. Plato’s ideeën over schoonheid passen in zijn metafysica van de Vormen of Ideeën. Onze wereld moeten we begrijpen als een wereld waarin eeuwige, goddelijke en volmaakte Ideeën verschijnen op een veranderlijke, tijdelijke, toevallige en minder perfecte manier. Er is bijvoorbeeld een Idee van de appel, die op zich onveranderlijk en perfect is, en waarvan alle appels op aarde bescheiden nabootsingen zijn. De kunstenaar die vervolgens een stilleven van appels schildert, maakt eigenlijk een imitatie van imitaties. Dit noemt Plato mimesis (nabootsing).

De kunst was voor Plato dus een principieel onvolmaakte discipline; ze brengt ons verder van de Ideeën, in tegenstelling tot de filosofie die – door goed denkwerk – de Ideeënwereld net inzichtelijk kan maken. Later gaan filosofen hier op een heel andere manier naar kijken. Voor Schopenhauer heeft het genie, of de waarlijke kunstenaar, juist een bevoorrechte toegang tot quasi-Platoonse Ideeën; de kunstenaar is diegene die het Idee aanschouwt en in de materiële wereld creëert.

De allerhoogste Ideeën bij Plato zijn die van het Ware, het Goede en het Schone. Er is een zekere drie-eenheid tussen deze ideeën. Schoonheid en goedheid vallen ten lange laatste samen. Er zit moraliteit in de schoonheid en schoonheid in de moraliteit.

In de 18de eeuw, en met name ten tijde van de romantiek, krijgt de esthetiek een grotere uitwerking als zelfstandig gebied van filosofische kennis. De Engelse conservatieve filosoof en politicus Edmund Burke ontwikkelt een onderscheid tussen het schone en het sublieme. Het eerste bestaat dan uit een aangenaam en rustgevend gevoel van harmonie. Het tweede is de ervaring van overweldiging, de wereld die op haar grondvesten davert. Immanuel Kant verfijnt dit concept van het sublieme. Met de romantische nadruk op de authentieke en subjectieve ervaring krijgt het sublieme een grotere plaats in de esthetica.

Waar Burke het sublieme vooral denkt vanuit de natuur – als de dreigende en angstaanjagende kracht die van natuurfenomenen kan uitgaan, maar ook de gelukzalige opluchting als de dreiging voorbij is – denkt Kant het sublieme niet vanuit het object, maar vanuit de mens. De oorsprong van het sublieme ligt in de subjectieve ervaring die de menselijke verbeelding te boven gaat. De rede kan er vervolgens grip op krijgen en van het angstaanjagende een begeerlijke ervaring maken.

Met de laatste van zijn drie Kritieken, de Kritiek van het oordeelsvermogen, maakt Kant van de esthetiek een volwaardig onderzoeksdomein. Het vermogen om een smaakoordeel te vormen, zich uit te spreken over schoonheid, overbrugt volgens Kant de kloof tussen ons theoretische kenvermogen, het verstand, en onze praktische kennis van de morele plicht, de rede. Er is immers geen noodzakelijk oordeel, we zijn volkomen vrij om een schoonheidsoordeel te vellen. Maar het smaakoordeel overstijgt ook de subjectieve vrijheid, omdat het aan het object toegekend wordt alsof het object tot doel heeft schoon te zijn.

Deze wending naar het subject heeft filosofen sinds de moderniteit met de moeilijke opdracht opgezadeld om na te denken over de maatstaf van kunst en schoonheid. Als schoonheid besloten ligt in de subjectieve ervaring, hoe kunnen we dan een onderscheid maken tussen echte en valse schoonheid, tussen goede en slechte kunst? In 1917 plaats Marcel Duchamp onder het pseudoniem R. Mutt een porseleinen urinoir (Fontaine) in een kunstzaal. Walter Benjamin vraagt zich af wat eigen is aan het ooit zo ambachtelijk vervaardigde kunstwerk nu elk werk op industriële wijze gereproduceerd kan worden. En volgens cultuurfilosoof Theodor W. Adorno is het na Auschwitz onmogelijk om nog poëzie te schrijven en produceert de cultuurindustrie enkel valse behoeften. Het is duidelijk: de kunst is in crisis. Wat maakt kunst tot kunst? En welke rol heeft kunst nog te vervullen? Harmonie is niet meer de maat voor de schoonheid, en schoonheid is niet meer de maat voor de kunst. Postmoderne filosofen over kunst, zoals Jean-François Lyotard, Gilles Deleuze of Jacques Rancière doen daarom hun uiterste best om de vraag naar de maat centraal te stellen: wat maakt goede kunst?