Home Eros en techniek

Eros en techniek

Door Pieter Lemmens op 03 september 2014

Cover van 03-2014
03-2014 Wijsgerig Perspectief Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Voor Marcuse is de techniek zowel het instrument van de overheersing als het potentiële voertuig van emancipatie en bevrijding. Pieter Lemmens laat zien dat we die ambivalentie van de techniek beter kunnen begrijpen vanuit wat de Franse filosoof Bernard Stiegler het farmacologische – tegelijkertijd toxische en genezende – karakter van de techniek noemt.


De eendimensionale mens is zonder twijfel Marcuses bekendste boek. Het verscheen dit jaar precies een halve eeuw geleden, aan de vooravond van de grote protestbewegingen van de jaren zestig, die een fundamentele mutatie teweeg zouden brengen in het globale kapitalisme, een mutatie waarvan de betekenis nog altijd omstreden is, maar die in de filosofie en de politiek alom bekend staat als de ‘gebeurtenis’ van ‘1968’. De vraag die in dit themanummer centraal staat is die naar de actualiteit van dit boek. In deze bijdrage zal wat dat betreft vooral gekeken worden naar de techniekvisie die hierin naar voren komt en wel in relatie tot Marcuses diagnose van de eendimensionaliteit van de mens in de ‘hoogindustriële samenleving’. Mijns inziens is deze diagnose nog altijd actueel. Sterker nog: ze is actueler dan ooit.

Ik zal dit beargumenteren aan de hand van een interpretatie van Marcuse vanuit het werk van de Franse filosoof Bernard Stiegler, wiens maatschappijkritiek verwant is aan die van Marcuse en ook voortbouwt op diens analyses, maar vanuit een meer ‘tragische’ conceptie van de mens-techniek relatie. Marcuses diagnose van de moderne ‘hoogindustriële samenleving’ van de jaren zestig geldt in extreme mate voor de postmoderne ‘hyperindustriële samenleving’ van nu, waarin het kapitalisme totaal is geworden en wat Lyotard de ‘performativiteit’ heeft genoemd de allesoverheersende tendens is geworden, zodat elke emancipatoire horizon is verdwenen. Bij beiden is de techniek, in dienst van het kapitalisme, de operator van deze tendens maar tegelijk ook van een mogelijke omkering daarvan. Dit wordt bij Stiegler echter grondiger getheoretiseerd vanuit zijn opvatting van de techniek als een pharmakon dat zowel de progressie als de regressie van ‘de mens’ en ‘de samenleving’ kan dienen.

Technocratie en libidinale economie

De eendimensionale mens geeft een tamelijk duistere, zij het niet onverdeeld pessimistische diagnose van de zogeheten ‘hoog-industriële samenlevingen’ – zowel in het kapitalistische Westen als in het toen nog reëel bestaande staats-socialistische Oosten – als quasi-totalitaire systemen waarin elke vorm van kritiek, oppositie en negativiteit wordt geneutraliseerd oftewel ‘ingekapseld’ door een alomvattende ‘technologische rationaliteit’ die een techno-economisch apparaat in het leven heeft geroepen dat zich meester heeft gemaakt van alle terreinen van het bestaan en er als zodanig in is geslaagd elke oppositie effectief te integreren en het eens zo revolutionaire potentieel van de arbeidersmassa’s zo goed als volledig te elimineren. Kritische afstand tot het systeem bestaat volgens Marcuse enkel nog bij marginale groepen die nog niet volledig zijn geïntegreerd, maar deze zijn te zwak om een serieus alternatief te kunnen belichamen.

De eendimensionaliteit uit de titel van het boek staat voor de implosie van de kritische differentie tussen enerzijds de dimensie van de werkelijkheid in zijn feitelijke alledaagsheid en positiviteit en anderzijds de overstijgende, ‘negatieve’ dimensie van de idealiteit en de hogere waarden, van waaruit het bestaande onder kritiek kan worden gesteld en mogelijkheden voor een ander, beter en menswaardiger bestaan hun oorsprong vinden. Deze differentie is in de huidige, eendimensionale samenleving zo goed als verdwenen, voornamelijk ten gevolge van nieuwe, zeer effectieve vormen van sociale controle waarvan het belangrijkste kenmerk is, zoals ik in dit artikel zal benadrukken, dat ze technologisch van aard zijn (Marcuse 1964;1991a, xl).

Ook worden deze nieuwe vormen van sociale controle door het gros van de individuen aanvaard doordat ze gepaard gaan met een hoge en steeds toenemende mate van welvaart. Het betreft een systeem dat in staat is de behoeften en aspiraties van de individuen te bevredigen, zij het dat deze behoeften en aspiraties door het systeem zelf worden geproduceerd en bijgevolg onecht zijn want heteronoom, dat wil zeggen bepaald door externe krachten. Het is juist in die effectieve productie èn bevrediging van deze onechte maar niettemin volledig geïnternaliseerde behoeften dat de unieke repressieve kracht van deze nieuwe vormen van controle schuilt. Deze verstikken volgens Marcuse de waarachtig menselijke behoefte naar vrijheid en autonomie, dat wil zeggen naar een leven dat het daadwerkelijk waard is om geleefd te worden.

Ook al zijn de hoogindustriële samenlevingen ‘affluent societies’, zoals Marcuse met Galbraith erkent, en worden ze door de meerderheid van de bevolking geaccepteerd, vaak ook nog vrijwillig, het staat voor hem buiten kijf dat ze desalniettemin irrationale samenlevingen zijn omdat ze onderworpen zijn aan een productiviteits-imperatief die de vrije ontwikkeling van menselijke behoeften en vermogens belemmert en de pacificatie van de strijd om het bestaan verhindert. Derhalve moeten ze onder kritiek worden gesteld, en wel vanuit het licht van de hogere mogelijkheden die Marcuse meent te kunnen putten uit de kritische potentie van de rede, hoewel die ‘hogere dimensie’ systematisch wordt geërodeerd door de efficiëntie van het technocratische apparaat, een apparaat ‘that delivers the goods’ en dat juist door effectieve bevrediging van de onmiddellijke behoeften de werkelijke, uiteindelijke behoeften onderdrukt.

Marcuse spreekt in De eendimensionale mens natuurlijk over wat men later de consumptiesamenleving zal noemen, waarin de burger wordt gereduceerd tot consument en het leven van de individuen, om de terminologie van Stiegler te gebruiken, wordt teruggebracht tot het niveau van de subsistentie (de bevrediging van directe behoeften). De voor menselijk leven kenmerkende dimensies van existentie (het vrij ontwerpen van zichzelf op mogelijkheden) en consistentie (een horizon van ideeën en idealen) zijn nagenoeg geëlimineerd. Dit wordt gerealiseerd, aldus Marcuse, door een diepgaande controle en manipulatie van de individuen tot op het niveau van wat hij hun instincten noemt (ibid., 8).

Hierbij gaat het in wezen, wederom in Stieglers woorden, om een annexatie door het kapitalistische productiesysteem van de libidinale economie oftewel de economie van het verlangen. Door Marcuse wordt dit verlangen vaak met de Griekse term eros aangeduid (denk aan zijn boek Eros en Cultuur, waarin de eros overigens, anders dan bij Stiegler, in termen van een ‘levensinstinct’ wordt begrepen). Deze annexatie komt neer op een totale mobilisering (ibid., 21) van de libidinale energie voor productie en consumptie, zodanig dat dit leidt tot een libidinale diseconomie die het libido als verlangen en basis voor een waarachtige geestelijke cultuur vernietigt en terugdringt naar het niveau van de onmiddellijke, driftmatige behoeftebevrediging die precies kenmerkend is voor het consumentisme. Het is juist dit proces van ‘repressieve desublimatie’ (ibid., 59) dat leidt tot het verdwijnen van die ‘andere dimensie’ van negativiteit die de bron zou kunnen vormen voor kwalitatieve sociale verandering in de zin van emancipatie en bevrijding van overheersing door economische Sachzwänge.

Eendimensionaliteit als proletarisering

De erosie van de dimensie van negativiteit – van de sfeer van de idealiteit die zojuist als consistentie werd aangeduid – kan begrepen worden met een door Stiegler gereanimeerde klassiek marxistische term: proletarisering. Hieronder verstaat hij niet zozeer het geëxploiteerd worden van de arbeiders-producenten door het kapitaal (hoewel dat ook) maar het verlies van kennis en know-how [savoir-faire] ten gevolge van het proces van industrialisering, dat hen tot eenvoudige ‘arbeidskrachten’ heeft gereduceerd die volledig zijn buitengesloten van participatie in de ontwikkeling van het productieapparaat waar ze niettemin totaal van afhankelijk zijn gemaakt (Stiegler 2010, 38).

Die proletarisering breidt zich in de loop van de twintigste eeuw uit naar het terrein van de consumptie waarbij marketing de ‘levensstijlen’ van de consumenten gaat dicteren en de individuen tot loutere koopkracht worden gereduceerd en hun libidinale energie op systematische wijze wordt geconditioneerd en gekanaliseerd door de massamedia ten behoeve van de consumptie van de alsmaar stijgende output van de kapitalistische industrie. De totale commodificatie van het leven die dit in gang zet heeft als gevolg een algeheel verlies van ‘levenskennis’ [savoir-vivre] bij de individuen die daardoor steeds meer desindividueren en wier levens steeds meer worden beheerst door de alsmaar kortere termijnen van de kapitalistische productiecyclus (hetgeen de genoemde reductie van hun existentie tot subsistentie tot gevolg heeft).

De conditionering van de libidinale energie put deze energie langzaam maar zeker uit en resulteert in wat Stiegler de ‘symbolische misère’ noemt, waaronder hij het verdwijnen van de participatie in de symbolische productie verstaat, in het bijzonder als de vorming van ideeën en idealen, welke een conditio sine qua non is van elke waarachtige geestelijke cultuur. Het is deze symbolische misère die de kern uitmaakt van wat Marcuse in De eendimensionale mens de eendimensionaliteit van de hoogindustriële samenleving noemt (en die Stiegler soms ook als hun ‘decadentie’ aanduidt). De grootste crisis van onze tijd is dan ook niet zozeer financieel of zelfs maar economisch van aard: het gaat om een libidinale crisis, een crisis van het verlangen, en dat betekent voor Stiegler dus een ‘geestelijke’ crisis (waarvan de economische en financiële crisis slechts een symptoom is).

De oorzaak achter die crisis is de permanente exploitatie van de libidinale energie ten behoeve van de economie via de massamedia, een proces dat met de opkomst van de neoliberale en neoconservatieve ideologieën en hun globale politieke implementatie vanaf 1979 (het jaar dat Marcuse overleed) in een stroomversnelling is geraakt. ‘Ideologie’ moeten we daarbij echter niet begrijpen in termen van indoctrinatie van het bewustzijn met neoliberale ideeën (bijvoorbeeld die van Milton Friedmann) maar als controle over de informatie- en communicatiemedia oftewel in Stieglers terminologie: de geheugentechnische dispositieven die het technisch milieu van de geest uitmaken (denk aan het schrift, boeken, radio, films, televisie, het internet, etc.). Het neoliberalisme is onder andere te begrijpen als een reactie van het kapitaal op de revolte van 1968, en haar ongekend succesvolle There-Is-No-Alternative (Thatcher) mantra heeft de eendimensionaliteit die Marcuse in De eendimensionale mens aan de kaak stelt op voor hem wellicht onvoorstelbare wijze geconsolideerd. Ze heeft die ‘andere dimensie’ die hij negativiteit noemt volledig weggevaagd en een erbarmelijk soort van ‘laatste mens’ gecreëerd, de verslaafde consument (Stiegler 2011, 29).

Die ‘andere dimensie’ van wat Marcuse de negativiteit noemt en die Stiegler aanduidt met de term consistentie ‘is’ er alleen maar doordat en zolang ze expliciet wordt gecultiveerd. Ze sub-sisteert noch ex-isteert, dat wil zeggen ze bestaat niet, maar con-sisteert slechts. Dit komt, aldus Stiegler, doordat ze oorspronkelijk technisch geconditioneerd en derhalve wezenlijk accidenteel en artificieel (en ook wezenlijk fantasmatisch) is (Stiegler 2011, 91f). De rede als het domein van de idealiteit en de hogere waarden en motieven waarop de hegeliaanse marxist Marcuse zich beroept veronderstelt een proces van idealisering – wat het verlangen juist is volgens Stiegler. Maar die idealisering als investering van libidinale energie voltrekt zich steeds via technische dispositieven. Het verlangen, dat altijd verlangen is naar dat wat niet bestaat, is wezenlijk technisch geconditioneerd (maar kan door de techniek ook vernietigd worden).

De ambivalente rol van de techniek

Zoals ik al benadrukte stelt Marcuse in De eendimensionale mens dat de nieuwe vormen van sociale controle zich onderscheiden doordat ze fundamenteel technologisch van aard zijn en dat de moderne repressie zijn effectiviteit precies ontleent aan de macht over het in toenemende mate geautomatiseerde productie-, distributie- en consumptieproces en de technologische organisatie daarvan. De totale inkapseling van sociale verandering die Marcuse als de meest opmerkelijke prestatie van de hoogindustriële samenlevingen ziet, wordt gerealiseerd via de techniek. Deze samenlevingen zijn uitdrukkelijk technocratisch. Het is principieel via technische apparaten en procedures dat in een dergelijke samenleving macht wordt uitgeoefend. Dat maakt die macht, die in wezen een politieke macht is en blijft, zo onzichtbaar en zo moeilijk te adresseren en te bestrijden. Ze manifesteert zich in de schijnbaar neutrale vorm van een technische imperatief tot efficiëntie en ze doet zich bovendien voor als belichaming van de Redelijkheid zelve en als dienstbaar aan alle groepen van de samenleving. Er lijkt om die reden ook moeilijk iets tegenin te brengen en juist daarin bestaat het hogere, geheel objectief geworden stadium van vervreemding waarin de hoogindustriële samenleving verkeert (Marcuse 1964; 1991a, 13).

Het technisch systeem dat deze samenleving heeft geïnstalleerd is in de grond echter een politiek-economisch systeem, dat van het kapitalisme. Haar technologische rationaliteit is een politiek-economische rationaliteit en de technologieën van de industrialisering zijn politieke technologieën (ibid., 20). Net als Marx, en daarin gesterkt door de observatie van het totalitaire karakter van de technologische rationaliteit, verwerpt Marcuse de idee dat techniek een neutrale factor zou zijn, een instrument dat men onafhankelijk van zijn sociale functioneren zou kunnen beschouwen. De huidige technologische samenleving is in zijn ogen door en door een repressief systeem dat zich reeds laat gelden in het ontwerp en de implementatie van technieken (xlvi, 16). De techniek fungeert daarin als ‘grote drager van de betere overheersing’ (ibid., 20) dan wel als ‘grote drager van de verdinglijking’ (ibid., 172).

Toch blijft Marcuse als marxist consequent vasthouden aan de gedachte van de principieel emancipatoire en bevrijdende kracht van wetenschap en techniek, die hij een jaar later in zijn Essay on Liberation zelfs als de ‘grote dragers van de bevrijding’ zal kenschetsen. Het is enkel het specifieke gebruik en de opgelegde beperkingen ervan in de repressieve kapitalistische samenleving die beide tot ‘dragers van overheersing’ maken (Marcuse 1969; 1991b, 14-5). Techniek is in wezen slechts de verzamelde en geprojecteerde kracht van de mens en vormt als zodanig ook de potentiële basis van zijn vrijheid en bevrijding (Marcuse 1964; 1991a, 6). Omkering van de politiek-economische trend, bijvoorbeeld in de richting van het socialisme, zou bijgevolg een geheel ander gebruik van de techniek mogelijk maken. En tevens noodzakelijk, aangezien een kwalitatieve verandering van de samenleving een fundamentele transformatie van de technische basis ervan veronderstelt (ibid., 20).

Zo’n fundamentele transformatie van de techniek achtte Marcuse zeer wel mogelijk. In plaats van exclusief het instrument van klassenoverheersing te zijn kan techniek evenzeer dienst doen in de strijd tegen die overheersing en kan ze worden ingezet voor de pacificatie van de strijd om het bestaan (ibid., 232). De huidige stand van de technologie, zoals Marcuse ook al in Eros en Cultuur beweerde, heeft in principe een eind gemaakt aan de schaarste die aan de basis lag van de strijd om het bestaan. De ‘surplus repressie’ die de huidige kapitalistische samenleving nog altijd oplegt in de vorm van het ‘performance principe’ (de voor het kapitalisme karakteristieke vorm van het Freudiaanse realiteitsprincipe) is derhalve in wezen niet meer noodzakelijk. Het huidige technische systeem heeft zware arbeid zo goed als geëlimineerd en kan in alle basale behoeften voorzien. Daardoor ligt de weg open naar een vrijere en humanere ‘non-repressieve samenleving’ waarin de mens zijn hogere aspiraties kan verwezenlijken (Marcuse 1956; 2005, 5). Het systeem dat momenteel nog de toestand van vervreemding handhaaft kan ook worden aangewend voor de bevrijding uit die vervreemding door het in dienst te stellen van wat Marcuse in zijn Essay on Liberation de ‘levensinstincten’ noemt. Zo’n ‘nieuwe technologie’ – een ‘technologie van de bevrijding’ (Marcuse 1969; 1991b, 19) oftewel een ‘technologie van de pacificatie’ (Marcuse 1964; 1991a, 245) – is mogelijk door een radicale heroriëntatie van het bestaande technische systeem zodanig dat het tegemoet kan komen aan de ‘eisen van de levensinstincten’ in de zin van het dienstbaar maken van dat systeem aan ‘de behoeften en doeleinden van vrije mensen’ (Marcuse 1969; 1991b, 42). Onder de huidige kapitalistische condities dient dit systeem slechts de intensivering van competitie en de brutalisering van de ‘levensinstincten’.

Marcuses visie op de techniek is dus in hoge mate ambivalent. Het is tegelijkertijd het instrument van de overheersing en het potentiële voertuig van emancipatie en bevrijding. In een nog fundamentelere, meer antropologische zin schrijft hij daarover in De eendimensionale mens: ‘De techniek kan als het universum van de instrumentaliteiten zowel de zwakte als de kracht van de mens vergroten’ (Marcuse 1964; 1991a, 240). Het is opmerkelijk dat Marcuse deze ambivalentie van de techniek (die hij zelf overigens nooit expliciet aanwijst, laat staan thematiseert) op geen enkele wijze in verband brengt met de twee contradictoire hypothesen die hij in de inleiding van De eendimensionale mens als leidraad meegeeft, namelijk: (1) dat de onderzochte hoogindustriële samenleving enerzijds in staat is kwalitatieve verandering in de voorzienbare toekomst in te kapselen maar (2) anderzijds krachten en tendensen in zich draagt die met deze inkapseling kunnen breken en de samenleving kunnen ‘exploderen’. Waaraan hij toevoegt dat beide tendensen niet alleen naast maar zelfs in elkaar bestaan (ibid. xlv). Een van die tegenstrijdige tendensen is de automatisering, waarvan Marcuse met de Marx van de Grundrisse stelt dat die tot het einde toe doorgedacht de basis van de kapitalistische productiewijze, exploitatie van arbeid, ondermijnt aangezien het productieproces niet meer afhankelijk is van arbeidskracht maar van de stand van wetenschap en techniek. In dat opzicht ontwaart Marcuse in de automatisering een ‘centrifugale tendens’ (ibid., 38).

Techniek als pharmakon en de heropening van de andere dimensie

Die fundamentele ambivalentie van de techniek, alsmede de ‘contradictoire’ sociaal-politieke tendensen die ermee verbonden zijn, kunnen beter worden begrepen vanuit wat Stiegler het farmacologische karakter van de techniek noemt. Alle technieken, maar in het bijzonder de mnemo- of psychotechnologieën waartoe ook de moderne massamedia behoren waarover Marcuse in De eendimensionale mens schrijft, hebben volgens Stiegler het karakter van een pharmakon. Dat wil zeggen dat ze zowel een ondersteunend als een ondermijnend effect kunnen hebben op wat Stiegler in navolging van Gilbert Simondon aanduidt als de processen van psychische en collectieve individuatie, of met andere woorden van subjectivering en socialisering.

Het Griekse woord pharmakon betekent zowel gif als medicijn en in de meest algemene zin spreekt Stiegler dan ook van het tegelijkertijd toxische en genezende karakter van de techniek voor zover techniek als een ‘oorspronkelijk supplement’ begrepen moet worden dat, als prothese, voor de – aldus Stiegler – ‘oorspronkelijke gebrekkigheid’ [défaut originaire] van de menselijke bestaanswijze ‘compenseert’ en deze als zodanig zowel te hulp kan komen als kan frustreren, op de ontelbare manieren waarop de techniek in de samenleving functioneert. Ook voor Stiegler zijn technieken niet instrumenteel te begrijpen. Technieken conditioneren daarentegen alle aspecten van het menselijk bestaan, dat oorspronkelijk technisch en dus oorspronkelijk farmacologisch is.

Sociale systemen oftewel samenlevingen worden fundamenteel geconditioneerd door het technische systeem dat aan de basis ervan ligt en de co-individuatie van individuele psychen en het collectief is slechts mogelijk op basis van een proces van technische individuatie. Menselijk leven is een technisch leven en het is de technische individuatie, de ontwikkeling van technische artefacten, die voor Stiegler de uiteindelijke motor is van alle sociale, economische en politieke dynamiek. Die dynamiek tracht hij te begrijpen in termen van een ‘algemene organologie’ als een permanente co-evolutie van drie ‘orgaansystemen’: de psychosomatische organen, de technische organen en de sociale organisaties. De relaties tussen deze orgaansystemen zijn van transductieve aard, hetgeen betekent dat ze elkaar in de relatie co-constitueren en bijgevolg slechts zijn wat ze zijn door hun (steeds veranderende) onderlinge relaties. Die relaties, en daar wil ik hier de nadruk op leggen, vormen circuits van libidinale energie (oftewel van verlangen) en elke organologische configuratie installeert een bepaalde libidinale economie dan wel een diseconomie. In het laatste geval is er sprake van de liquidatie van het verlangen.

Wat Marcuse evenmin denkt als Freud, maar wat Stiegler juist centraal stelt, is dat ook het menselijk verlangen, begrepen als gesublimeerde drift, oorspronkelijk technisch geconditioneerd en bijgevolg door en door artificieel is en niet begrepen kan worden in termen van een natuurlijk ‘levensinstinct’ zoals Marcuse zowel in Eros en Cultuur als in zijn Essay on Liberation – maar impliciet ook in De eendimensionale mens – doet (Stiegler 2014a, 46). De libidinale economie of in meer traditionele termen uitgedrukt de geestelijke cultuur staat onder de ambivalente conditie van het pharmakon, in het bijzonder het mnemotechnische of geestestechnische pharmakon. Als pharmaka kunnen technische artefacten de psychocollectieve individuatie zowel intensiveren, en daarbij libidinale energie accumuleren, als ondermijnen, en daarbij de libidinale energie uitputten (Stiegler 2010, 42). De eendimensionaliteit als effect van de ‘repressieve desublimatie’ die Marcuse diagnosticeert (feitelijk een ‘regressieve desublimatie’) moet vanuit Stieglers farmacologisch perspectief begrepen worden als toestand van algehele toxiciteit van het geestestechnisch milieu, en daarmee van algehele proletarisering. In onze tijd van universele automatisering en van de optimalisering van de ‘human performance’ door ‘human enhancement’-technologieën dreigt deze toestand in een totale proletarisering uit te monden (Stiegler 2014b, 150).

Net als Marcuse echter, maar dan op basis van een farmacologische analyse, stelt Stiegler dat het technische systeem dat momenteel vooral de proletarisering en de heteronomisering van de samenleving bevordert – in dit geval de digitale netwerktechnologieën, die een geheel nieuwe dimensie toevoegen aan het mechanische proces van automatisering – ook voor een ‘bevrijding’ uit die proletarisering, voor deproletarisering en re-autonomisering, kunnen worden aangewend. Bewegingen als Free Software, peer-to-peer, open source, open access en creative commons zijn de eerste voorboden van deze mogelijke ‘farmacologische ommekeer’. Anders dan voor Marcuse echter gaat het daarbij niet om een ‘bevrijding van de instincten’ en het creëren van zoiets als een non-repressieve samenleving, maar om een herovering van die ‘andere dimensie’, de consistentie. Dit betekent voor Stiegler: een reconstitutie van de libidinale economie door een vorm van technopolitiek die hij vervolgens begrijpt als een vorm van ‘milieubeheer’, een libidinale ecologie als een strategie van ‘detoxificatie’ en als een sociotherapie waarbij het gif tot medicijn wordt gemaakt.

Zo’n sociotherapie zal echter nooit een definitieve bevrijding van de repressie, of beter gezegd de regressie, kunnen bewerkstelligen. Als wezenlijk geconditioneerd – ja, geconstitueerd – door het technische pharmakon ‘bestaat’ het verlangen slechts ‘bij gebrek’. Als zodanig veronderstelt het altijd een zekere repressie en bezit het een inherente tendens tot regressie (die precies door het kapitalisme wordt geëxploiteerd). De strijd tegen deze regressie kent dan ook geen einde en de utopische verlossing die in De eendimensionale mens steeds op de achtergrond speelt, bijna als een eschatologische horizon, is een illusie.

De eendimensionale mens is een fascinerend boek, een waar monument van kritische sociale analyse met een nog altijd zeer actuele diagnose en een ongekende rijkdom aan kritische inzichten, waarvan er in deze bijdrage slechts enkele konden worden aangestipt, maar het metafysisch (hegeliaans?) gemotiveerde utopisme dat er ondanks de pessimistische grondtoon in doorklinkt zou, hoe aanstekelijk ook, gelezen moeten worden vanuit een meer tragisch begrip van de ‘condition humaine’ als ‘condition accidentel’, dat wil zeggen als een onachterhaalbaar technische en dus ambivalente conditie.

 

Literatuur

  • Marcuse, H. (1991a; oorspronkelijk 1964). One-Dimensional Man. Studies in the Ideology of Advanced Industrial Society. London-New York: Routledge.
  • Marcuse, H. (1991b; oorspronkelijk 1969). Essay on Liberation. Boston: Beacon Press.
  • Marcuse, H. (2005; oorspronkelijk 1956). Eros and Civilization. A Philosophical Inquiry into Freud. London-New York: Routledge.
  • Stiegler, B. (2010). For a New Critique of Political Economy. Cambridge-Malden: Polity.
  • Stiegler, B. (2011). The Decadence of Industrial Democracies. Disbelief and Discredit Vol. 1. Cambridge-Malden: Polity.
  • Stiegler, B. (2014a). The Lost Spirit of Capitalism. Disbelief and Discredit Vol. 3. Cambridge-Malden: Polity.
  • Stiegler, B. (2014b). Per toeval filosoferen. Gesprekken met Élie During. Zoetermeer: Klement.