Op een dag zit Cura, de Romeinse godin van de zorg, aan de oever van een rivier. In gedachten verzonken vormt ze een figuurtje van wat brokjes klei die aan haar voeten liggen. Terwijl ze er eens goed voor gaat zitten om het figuurtje te bekijken, komen Jupiter – de oppergod – en Tellus – de godin van de aarde – langs.
Cura vraagt Jupiter haar kleimensje een ziel te geven. Als tegenprestatie eist hij dat het kleimensje, dat nu een mens is geworden, zijn naam zal dragen. En ook Tellus zegt aanspraak te maken op de mens, omdat het figuurtje gemaakt is van haar materiaal. Uiteindelijk doet het drietal een beroep op Saturnus. Hij besluit dat Jupiter de ziel terug mag krijgen nadat de mens sterft, en dat het materiaal mag terugkeren naar de godin van de aarde. Tijdens het leven echter, zo wordt besloten, behoort de mens toe aan Cura, omdat ze de mens gevormd heeft. Als naam kiezen zij homo (Latijn voor mens), omdat de mens gemaakt is van humus (Latijn voor aarde). De mythe van Cura geeft een verklaring voor de alomtegenwoordige aanwezigheid van de activiteit van het zorgen tijdens het leven.
Vanaf het begin tot het einde worden we verzorgd en zorgen we; voor en door onze kinderen, ouders en medeburgers. We maken ons zorgen om ons leven, onze naasten, de wereld en de toekomst. Zorgen is een belangrijke en betekenisvolle bezigheid, eentje die voor velen ten diepste verbonden is met liefde voor elkaar en voor de wereld. Tegelijkertijd verworden zorgactiviteiten al snel een alledaagse beslommering, zijn ze vaak onzichtbaar en worden als vanzelfsprekend genomen. Zorgen doen we uit liefde, maar ook vaak simpelweg uit plichtsgevoel. De gezondheidszorg, daar waar het zorgen van levensbelang wordt, is tegelijkertijd de plek waar de zorg professioneel is, waar de zorgenden niet primair uit liefde of plicht zorgen, maar voor een maandelijks salaris. Dit is ook de plek waar de overheid tot ongenoegen van velen het zorgen tot markt gemaakt heeft om de almaar groeiende zorgkosten tegen te gaan. Voor deze critici is de term zorgmarkt een oxymoron, omdat er twee tegengestelde begrippen in een term gecombineerd worden.
Zorgen heeft zijn eigen logica, waarschuwde Hans Achterhuis aan de hand van inzichten van Hannah Arendt en Jan Vorstenbosch een aantal jaar geleden in de Groene Amsterdammer. En wanneer politiek de betekenis van de activiteit van het zorgen zelf miskent, zegt hij, ontstaat een financieel en menselijk fiasco. In dit nummer van Wijsgerig Perspectief onderzoeken de auteurs de zorg en haar logica’s niet door de filosofische canon te raadplegen, maar door naar buiten te gaan. Ze beschrijven de logica’s, waarden en gewoonten in de alledaagse realiteit van de gezondheidszorg. We kijken naar wat van Cura is; naar de concrete, anders uit beeld blijvende zorgpraktijken, waarin mensen zich op allerlei manieren over elkaar ontfermen. Zowel Gijs van Donselaar als Marjolein de Boer verkennen in hun essays de aannames die ten grondslag liggen aan het idee van eigen verantwoordelijkheid.
Van Donselaar onderzoekt welke rol onze ideeën over rechtvaardigheid en efficiëntie hebben, en wat de consequenties zijn voor rokers: waarom zouden zij eigenlijk aanspraak maken op goede zorg – en solidariteit van premiebetalers – wanneer zij hun eigen gezondheid moedwillig schaden? Ook De Boer vraagt zich af in hoeverre mensen zelf verantwoordelijk gehouden kunnen worden om hun gezondheid te optimaliseren, en welk mensbeeld er spreekt uit de manier waarop er van patiënten wordt verwacht dat zij ‘zelfzorg’ in de praktijk brengen. Anders dan Van Donselaar, gebruikt zij een fenomenologische in plaats van een puur ethische lens in haar verhandeling en koppelt zij deze discussie aan de kwestie van onvruchtbaarheidsbehandelingen.
Ook Jeanette Pols stelt zich de vraag welke waarden het uitgangspunt vormen van zorg. Naast rechtvaardigheid, efficiëntie en verantwoordelijkheid, stelt zij in haar essay het idee van waardigheid centraal – een volgens sommigen al te stoffig idee, dat Pols poogt te herwaarderen. Tamar Sharon heeft ten slotte, net als Pols, een interesse in wat er in de huidige manier waarop zorg is ingericht, verloren is. Maar anders dan critici als Achterhuis verkent ze wat er mogelijk is als we de levensdomeinen markt en gezondheidszorg nu eens niet zien als vijandige werelden maar als meervoudige domeinen. Alle auteurs hebben hun analyse verankerd in een concrete casus en geven daarnaast inzicht in de manier waarop technologische ontwikkelingen de zorg veranderen.
Of het nou overheidssurveillance is waarin gezondheidsgegevens van burgers worden verzameld (Van Donselaar), technologie waarin we zelf thuis onze temperatuur (De Boer) of bloedwaarden (Pols) kunnen opmeten, of dat onze gezondheidsdata in toenemende mate ter beschikking komen aan techbedrijven (Sharon). In hun analyses laten de auteurs daarmee de meervoudige logica’s zien die inherent zijn aan alledaagse zorgpraktijken; ze bevragen een reductionistische kijk op zorg, en brengen de rommelige botsingen en compromissen tussen verschillende waarden aan het licht.