Home Diderots Jacques, de eerste Verlichtingsmens

Diderots Jacques, de eerste Verlichtingsmens

Door Florentijn van Rootselaar op 21 februari 2005

02-2005 Filosofie magazine Lees het magazine

Een vrij mens houdt zich niet meer aan het stramien van een afgezaagde roman. Jacques de fatalist en zijn meester toont in komische scènes de opkomst van de vrije mens.

Ruim twee eeuwen voor Ayaan Hirsi Ali aankondigde een Shortcut to Enlightenment te schrijven voor moslims, stelde Denis Diderot zijn Encyclopedie samen. De zeventien delen tekst en elf delen met illustraties worden samen wel beschouwd als hét boek van de Verlichting, die de mens wilde bevrijden uit zijn onmondigheid en onderdanigheid. De Encyclopedie trapt zachtjes, soms hard, aan tegen dogma’s, geeft inzicht in de geheimen van de wetenschap en de filosofie en moet daardoor, boven alles, leiden tot geluk.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Daarnaast geeft de Encyclopedie een overzicht van de ambachten en hun geheimen, die tot dan toe werden overgedragen in een gilde door een meester aan een uitverkoren gezel. Nog geen twintig jaar na de publicatie van de Encyclopedie zal de Franse revolutie (1789) een eind maken aan het gildensysteem. Het moet plaatsmaken voor het kapitalisme waarin iedereen in principe een ambacht kan uitoefenen – al zijn er nu nieuwe, niet door iemand opgelegde restricties, zoals het bezit van het noodzakelijke kapitaal.
 
Diderot (Langres, 5 oktober 1713), die na een opleiding bij de jezuïeten en een studie in Parijs leeft als bohémien en rondkomt van kleine klusjes (vertaler, onderwijzer en schrijver van gelegenheidsartikelen, notarisklerk), begint in 1748 met de Encyclopedie. Als belangrijkste redacteur verzameld hij bijdragen van zo’n tweehonderd auteurs, waaronder de filosofen Voltaire, Rousseau en Montesquieu. Zelf schrijft hij ook een substantieel deel van de artikelen. Hoewel de kerk het werk op de index van de kerk plaatst en de staat de verkoop verbiedt, kan hij het werk afronden in 1772.

Na voltooiing van de Encyclopedie, schrijft Diderot Jacques de fatalist en zijn meester.

Diderots literaire pendant van de Encyclopedie, toont al een wereld waarin de verhouding tussen meester en bediende op de kop is gezet. Eerst komt Jacques, zo blijkt ook uit de titel, en pas daarna zijn meester. Hoewel Jacques zijn meester volgt op diens ‘zakenreis’, is de bediende het meest inventief en het meest aan het woord. De zaken van de meester zijn niet meer dan een simpele intrige, die Jacques de ruimte geeft om tijdens de reis te vertellen over de verovering van zijn geliefde en daarbij flink uit te weiden over vrijheid en onvrijheid. De roman, waar net een nieuwe vertaling van is verschenen, toont ook de worsteling van de Verlichtingsmens met zijn paradoxale uitgangspunten. Hoe kan iemand geloof hechten aan zijn nieuwe vrijheid en mondigheid en er tegelijkertijd van uitgaan dat alles wordt geregeerd door wetten van oorzaak en gevolg? Die wetten bepalen volgens Diderot en andere Verlichtingsdenkers het universum omdat er buiten materie niets is en materie altijd onderhevig is aan die wetten.

Kogel

‘Alles staat hierboven al geschreven’ is de uitspraak die Jacques voortdurend herhaalt. Een ongebruikelijke uitspraak voor een Verlichtingsmens, omdat die in strijd is met de menselijke vrijheid. En ook ongebruikelijk vanwege de religieuze lading van de uitspraak, terwijl Diderot en zijn tijdgenoten zich daar juist van proberen te emanciperen. Toch sluit zijn adagium meer aan bij de geest van de tijd dan op het eerste gezicht lijkt. Ondanks de religieuze klank van zijn fatalisme, past de uitspraak eerder bij de opkomende natuurwetenschappen, dan bij het geloof. Dat wordt in het boek juist door een satire op het kloosterleven bespot.

De regels die boven staan geschreven hebben meer van natuurwetten dan van goddelijke wetten. Anders dan in de religie, ontbreekt de God die de regels heeft vastgelegd: Jacques verklaart dat hij niet zou niet weten wie dan alles al heeft vastgelegd, de auteur is onbekend. Hij wil ook niet eens weten wie de auteur is. ‘Want wat had ik eraan gehad? Zou ik daardoor het gat mislopen waarin ik mijn nek ga breken.’

Ook anders dan in religie, wordt daarboven niets gezegd over goed en kwaad. Soms bedoelt Jacques met fatalisme eerder determinisme: het leven is ingebed in een onverbiddelijke keten van oorzaak en gevolg, zegt hij, waarmee hij getuigt van de materialistische visie op zijn schepper. (Jacques kreeg een kogel in zijn knie tijdens de oorlog, werd verpleegd door een chirurgijn en darna overgebracht naar een kasteel, waar hij zijn geliefde ontmoet – als ik die kogel niet in mijn knie had gekregen, zegt Jacques, had ik haar nooit ontmoet.)

Hoewel Diderot het materialisme van Jacques aanhangt, blijft hij ook de menselijke vrijheid omarmen. In een brief heeft hij het over een duivel die zijn geest verleidt om alleen te geloven in onvrijheid, terwijl zijn hart niet anders kan dan uitgaan van volledige vrijheid. Dezelfde ambivalentie is aanwezig bij Jacques: hij blijft uitgaan van het fatalisme, terwijl hij deze onvrijheid door zijn daden voortdurend logenstraft. Een voorbeeld: als Jacques een tiental schurken heeft opgesloten in hun hotelkamer, draait hij de sleutel twee keer om, neemt hem mee en verlaat samen met de meester langzaam de herberg. Waarom de sleutel meenemen, vraagt de meester, als dat toch niets uitmaakt? Wat er zal gebeuren staat toch al vast. Jacques maakt zich ervan af met een grap.

Interessant is dat Diderot laat zien dat juist het fatalisme bevrijding kan brengen: de vrijheid van Jacques is juist door zijn fatalistische uitgangspunt groter dan die van zijn meester, die geen fatalist is. Als alles al geschreven staat, redeneert ook de legerkapitein onder wie Jacques heeft gediend, dan maakt het niet uit wat ik doe. Daarom gaat de kapitein even welgemoed en onbevreesd naar een bal als naar de strijd. En Jacques treedt zonder vrees de schurken tegemoet die hij later zal opsluiten in hun kamer. Wanneer hij met zijn meester in een herberg is gearriveerd, blijkt dat de schurken alles hebben opgegeten en voor hun alleen wat resten en slootwater hebben overgelaten. Als de schurken door een bediende de botjes van het gevogelte dat ze hebben opgepeuzeld naar Jacques en zijn meester laten sturen, pakt Jacques zijn pistolen. Hij is niet bang en dat geeft hem de vrijheid om te handelen.

De roman heeft een open eind. Want ‘daarboven staat geschreven dat we nooit het volledige verhaal zouden horen over Jacques en zijn liefde’. Dit is meer dan een grap. Diderot weigert de oude literaire conventies te volgen, die een romantisch eind, of misschien een avontuurlijk eind zouden vragen. Het eind is ook meer dan een kritiek op de literatuur uit zijn tijd. Diderot laat zien dat het leven van de Verlichtingsmens niet meer volgens een vast stramien verloopt, nu oude hiërarchieën onder vuur liggen (de meester en de leerling) en de leer van de kerk het moet ontgelden. Hoe paradoxaal ook, Jacques is een vrij mens, in ieder geval vrijer dan zijn meester. En een vrij mens houdt zich niet meer aan het stramien van een afgezaagde roman.

Diderot sterft op 31 juli 1784 in Parijs, vijf jaar voor de Franse revolutie de politieke idealen probeerde te verwerkelijken waaraan hij met zijn Encyclopedie, en ook met Jacques de fatalist, naar toe had gewerkt.

Jacques de fatalist en zijn meester, door Denis Diderot, uitg. Atheneum, Polak & Van Gennep,  Amsterdam 2005, 320 blz., € 32,50