Vooral door het boek Dialektik der Aufklärung van Horkheimer en Adorno heeft het bewustzijn zich doorgezet dat een ten opzichte van zichzelf onkritische verlichting haar eigen tegenkrachten oproept. In deze bijdrage wordt op dit fenomeen nader ingegaan, in het bijzonder met het oog op een dogmatisch antireligieuze toespitsing van de verlichting, die daarmee zelf fundamentalistische trekken aanneemt.
In onze tijd is de geest van de verlichting een vanzelfsprekendheid. Net zo vanzelfsprekend als godsdienst en de realiteit van bovennatuurlijke machten waren voor de mensen die in de ‘duistere’ middeleeuwen leefden. Onderdeel van het hedendaagse verlichte wereldbeeld is de idee dat de huidige mens eerdere stadia van denken en van de geschiedenis definitief achter zich gelaten zou hebben. Voor zover godsdienst en geloof in onze samenleving en cultuur nog een rol spelen, zijn het in die visie feitelijk residuen uit voorbije tijden. Dat heeft geleid tot de wat paradoxale situatie dat de verlichting enerzijds een grote mate van tolerantie jegens mensen met andere wereldbeschouwingen of religies met zich heeft meegebracht, maar dat zij tegelijk geen inhoudelijke achting voor deze andere levensopvattingen kan opbrengen. Immers, vanuit een verlicht standpunt kan religie nauwelijks meer serieus genomen worden en moet ze inhoudelijk als achterhaald worden beschouwd.
In dit artikel wil ik de vanzelfsprekendheid van dit verlichte wereldbeeld ter discussie stellen. Ik zal dat doen naar aanleiding van het boek Dialektik der Aufklärung van Horkheimer en Adorno. Maar ik wil het niet bij een historische beschouwing van hun werk laten, maar de vraag naar deze dialectiek ook actualiseren. Zijn de spanningen die wij in onze tijd tegenkomen, bijvoorbeeld wanneer het gaat om de opkomst van het moslimfundamentalisme, uitdrukking van een vergelijkbare dialectiek?
Dit artikel is exclusief voor abonnees