Dit artikel is exclusief voor abonnees
Tabula rasa
De zeventiende-eeuwse Engelse filosoof John Locke werd beroemd met de uitspraak dat het menselijk verstand als tabula rasa ter wereld komt: als schone lei waarop de wereld haar indrukken achterlaat naarmate we meer leren en ouder worden. Deze gedachte leidde tot de sceptische filosofie van Hume, die inhield dat onze aangeboren kennis triviaal is en alleen maar naar zichzelf verwijst, terwijl we de echt belangrijke kennis slechts kunnen verwerven door ervaring en observatie. Kant was de eerste filosoof die vermoedde dat er nog een restje aangeboren kennis was dat zelfs voor het oog van Hume verborgen bleef.
Kant werd geboren in 1724, in Königsberg in Oost-Pruisen. Zijn vader was een zadelmaker van – naar Kant beweerde – Schotse komaf, en zijn moeder een nauwelijks onderlegde, maar zeer intelligente Duitse vrouw. Het geloof dat het gezin aanhing was dat van het strenge Lutherse piëtisme, dat een eenvoudig leven met een sterk geloof in de moraal voorschreef. Kant werd in 1740 student theologie aan de universiteit van Königsberg en begon aan zijn eerste boek (over natuurkunde) toen hij pas twintig jaar was. Toen een academische aanstelling zes jaar later aan zijn neus voorbijging, zag hij zich genoodzaakt om als privé-leraar voor rijke families te werken. Deze periode duurde vijftien jaar, maar was voor hem geen ongelukkige tijd. Hij kwam daardoor in aanraking met het stadsleven en het verschafte hem de mogelijkheid tot – naar zijn eigen maatstaven – exotische reizen. Zijn verste uitstapje was naar Arnsdorf, zo’n honderd kilometer verderop. Verder weg van zijn geboorteplaats zou hij nooit meer komen. Niet reizen, maar lezen verruimde Kants blikveld. Ook al was hij maar ruim anderhalve meter groot, hij was in de collegezaal een ware sensatie. Hij was van nature een onderhoudend spreker, doorspekte zijn lezingen met grapjes en literaire verwijzingen en doceerde met groot succes over elk onderwerp, van de natuurkunde van Newton tot vuurwerk en de vorm van de aardkorst. Hij kreeg een professoraat in de letterkunde aangeboden aan de universiteit van Berlijn, maar wees de baan af ten gunste van een rustig leven in zijn woonplaats, waarop hij zo gesteld was geraakt. Zijn rust en kalmte werden al genoeg verstoord door de drommen jonge filosofen en regeringsvertegenwoordigers die naar Königsberg reisden om zich aan zijn wijsheid te laven. Toch wist hij zijn gewoonte om elke dag een wandeling te maken vol te houden, zodat, zo wordt gezegd, de mensen hun klok gelijk konden zetten op de momenten waarop hij in hun straat verscheen. Zijn favoriete straat werd later naar hem vernoemd: ‘De wandeling van de filosoof’. Slechts één keer merkte men zijn afwezigheid op. Hij zei dat hij Rousseau’s Émile zo boeiend had gevonden dat hij thuis was gebleven om het uit te lezen.
In 1755 keerde Kant terug naar de universiteit van Königsberg om er zijn doctorsgraad te halen. Het jaar daarna ging hij er lesgeven. Als hij dan, naar eigen zeggen, door het werk van David Hume uit zijn ‘dogmatische sluimer’ is gewekt, zal hij zijn belangrijkste werk schrijven. In 1781 kwam Kant met een nieuwe filosofie, die hij de ‘transcendentale kritiek’ noemde. Zoals dat bij zo veel filosofen gebeurde, brachten zijn controversiële religieuze overtuigingen hem in moeilijkheden. Nadat hij in 1793 De religie binnen de grenzen van de enkele rede publiceerde, waarin hij twijfelde aan de traditionele christelijke leerstellingen, droeg koning Frederik-Wilhelm II hem op te stoppen met schrijven over en lesgeven in religieuze aangelegenheden. Kant gehoorzaamde aan zijn bevel, althans tot de dood van de koning. Veel tijd om zijn werk te herzien had hij daarna niet meer. Kant stierf in 1804. Op zijn grafsteen staan de woorden: ‘De met sterren bezaaide hemel boven mij en de morele wet in mij’ – de twee dingen waarvan hij schreef dat ze ‘de geest steeds opnieuw vervullen van groeiende bewondering en ontzag, hoe vaker en dieper we erover nadenken’.
Appel
Sinds Plato was het denken het alternatief voor dit zintuiglijk tekort. Denkend kunnen we onderdelen van de realiteit doorgronden – zoals zielen, de aard van God en het universum als geheel – die we nooit zouden leren kennen als we alleen onze zintuigen zouden gebruiken. Kant verwierp een dergelijke manier van denken als ‘mystificerend’ en zette er een nieuwe metafysica voor in de plaats. Feit blijft, zei hij, dat we objecten door middel van de zintuigen kunnen waarnemen, maar we vergissen ons als we denken dat onze oren en ogen ze weergeven zoals ze werkelijk zijn. Alles wat we waarnemen, en daardoor begrijpen, wordt zodra het binnenkomt door onze zintuigen verwerkt. Hun tussenkomst geeft onze ervaringen een karakter dat op zichzelf geen deel uitmaakt van de objecten die we waarnemen. Elk object dat we waarnemen, worden we op een bepaald punt in tijd en ruimte gewaar. Maar we hebben weet van tijd en ruimte door ervaring, omdat we nooit objecten kunnen waarnemen die zich niet in de tijd en in de ruimte bevinden. Bij objecten in de wereld, zoals appels, kunnen we ons een algemeen concept ‘appel’ voorstellen wanneer we een paar granny smiths en coxen zien. Het concept ruimte is daarentegen niet iets dat we kunnen afleiden uit gevallen waarin het zich aan de wereld voordoet, want alles op grond waarvan we de ruimte zouden kunnen abstraheren, veronderstelt het begrip zelf. Ik kan me geen ruimte voorstellen zonder dat er zich iets in bevindt. En net zo goed kan ik me niet iets in ruimte voorstellen zonder me ook ruimte voor te stellen. Zulke zogeheten ‘vormen’ van onze ervaring moeten deel uitmaken van onze intuïtie en ons bekend zijn voor we voor het eerst onze ogen openen. Het is alsof we een door ruimte en tijd gekleurde bril dragen die we nooit kunnen afzetten. Kant beweerde dat er verschillende manieren waren – twaalf, om precies te zijn – waarop het verstand de ervaringen ordent. De belangrijkste is de aanname van oorzaak en gevolg, die inhoudt dat we denken dat alles wat gebeurt het gevolg is van een gebeurtenis die eraan voorafgaat en het karakter ervan bepaalt.
Volgens Kant leidt de poging om deze algemene manieren van waarnemen toe te passen op objecten die buiten onze ervaring liggen ertoe dat de traditionele metafysica zo weinig voorstelt. Een voorbeeld is de dwaling van het ‘bewijs’ van het bestaan van God die Hem aanmerkt als ‘eerste beweger’ – de oorzaak die zelf geen oorzaak heeft, maar waartoe uiteindelijk alle gebeurtenissen kunnen worden herleid. Het bestaan van een eerste beweger kan nooit worden bewezen, maar het is even nutteloos om te proberen het tegendeel te bewijzen. Het is beter om af te rekenen met dergelijk gespeculeer en deze doodlopende weg te verlaten.
Een ander gevolg van de zienswijze van Kant is dat de ware aard van objecten onkenbaar is. Onze kennis kan een slag slaan naar de Dinge-an-sich (de ‘dingen-op-zich’, de dingen zoals ze werkelijk zijn, of ‘noumena’, zoals Kant ze noemt), maar er is niets waarvan het innerlijk karakter kan worden onderscheiden. Als we bijvoorbeeld kijken naar een tuin, zien we die niet zoals die werkelijk is, maar krijgen we een indruk die onze visuele vermogens (ogen en hersenen) ons voorschotelen. Een werkbij ziet misschien iets heel anders – bijenogen kunnen ultraviolet licht zien – maar zou eveneens onwetend zijn van de tuin zoals die ‘an sich’ is. De tussenkomst van onze zintuigen betekent dat we objecten nooit kunnen kennen zoals ze werkelijk zijn voordat ze worden waargenomen, maar slechts als vermenselijkte versie ervan. Dat we beschikken over vermogens om kennis te verwerken maakt die kennis kenbaar, maar elk zintuig gaat gepaard met een bewerking van de informatie. Dat betekent niet dat ons vermogen om de wereld te begrijpen uit de gratie is geraakt, maar slechts dat alle kennis mede gevormd wordt door tussenkomst van kenvermogens. Elk ander systeem van waarneming zou met dezelfde tekortkoming kampen.
Kant legt extreem hoge maatstaven aan wanneer hij de menselijke waarneming ervan beschuldigt inherent bevooroordeeld te zijn. Volgens hem is het irreëel om te denken dat we de wereld kunnen zien zoals die werkelijk is, maar dat mag geen excuus vormen om de dingen maar te nemen zoals ze zijn en ze onmiddellijk te aanvaarden. Als we bijvoorbeeld een nieuw liedje horen en het goed of slecht vinden, wordt ons oordeel behalve door de kwaliteit van het nummer zelf beïnvloed door de context waarin we het horen, de uitstraling van de popgroep en wat die eerder heeft gemaakt. We krijgen een beter beeld van het nummer door het in een verschillende omgevingen te horen – sommige nummers doen het nu eenmaal beter in nachtclubs dan in huiskamers – en door de presentatie, de kleding en de opvattingen van de muzikanten buiten beschouwing te laten. We kunnen nooit een volledig objectieve mening krijgen – want het nummer móét wel in de een of andere context worden beluisterd – maar we kunnen veel leren door de setting te veranderen. Naar muziek luisteren en alleen maar oor hebben voor de melodie doet een nummer geen recht. Als het om zulke kwesties van smaak gaat, is het essentiële punt dat Kant naar voren bracht nog altijd relevant: pure kennis is slechts pure ménselijke kennis, en om de aard der dingen te onderzoeken is het minstens zo belangrijk om te proberen onze zintuigen te bestuderen als de wereld zelf.
Vertaald uit het Engels door Nico Groen
Dit is een bewerking van een gedeelte uit Zeno en de schildpad; denken als de grote filosofen van Nicholas Fearn, dat in februari verschijnt bij uitg. Ambo/Anthos. Vertaling door Nico Groen.
Immanuel Kant
Geboortedatum: 22 april 1724 te Koningsbergen, Duitsland (tegenwoordig Kalingrad in Rusland)
Sterfdatum:12 februari 1804 te Koningsbergen
Opleiding: Theologie, filosofie en natuurwetenschap aan de universiteit van Koningsbergen
Geïnspireerd door: Christian Wolff, David Hume, Jean-Jacques Rousseau, Isaac Newton, Gottfried Willhelm von Leibniz
Thema’s: In Kritiek der reinen Vernunft houdt Kant zich vooral bezig met de fundamenten van onze kennis. Hij stelde dat de manier waarop we waarnemen, afhankelijk is van ons eigen kenvermogen.
Kernpunt van Kants morele filosofie (Kritik der praktischen Vernunft) is de categorische imperatief, die ondermeer luidt dat je een ander nooit alleen als middel maar altijd ook als doel op zich moet beschouwen.
Hoofdwerken: Allgemeine Naturgeschichteund Theorie des Himmels (1755), Kritik der reinen Vernunft (1781), Kritik der praktischen Vernunft (1788), Kritik der Urteilskraft (1790), Zum Ewigen Frieden (1795), Metaphysik der Sitten (1797)
Bekende uitspraken: ‘Handel zo dat de maxime van uw wil altijd tegelijk als grondbeginsel van een algemene wet kan gelden’ (categorische imperatief)
‘Alles wat ik wil weten, zowel op speculatief als op praktisch gebied, komt samen in de volgende drie vragen: Wat kan ik kennen? Wat moet ik doen? Wat mag ik hopen?
‘Waarneming zonder begrip is blind; Begrippen zonder waarneming zijn leeg’
Inspireerde: Johann Gottlieb Fichte, Georg W.F. Hegel, Arthur Schopenhauer, Edmund Husserl, Martin Heidegger, Ernst Cassirer, Jürgen Habermas
Opmerkelijk: Kant hechtte veel waarde aan dagelijkse routine. Bekend is dat hij iedere dag, na de lunch, een wandeling van precies een uur maakte langs dezelfde route. Verandering in zijn omgeving vond hij storend. Hij heeft zijn hele leven dan ook in dezelfde stad gewoond. De zee of de bergen heeft Kant nooit gezien, terwijl de Baltische zee maar op één uur reizen van Koningsbergen was.
De ‘dogmatische sluimer’
De Schotse scepticus en empirist avant la lettre David Hume stelde daarentegen in zijn A treatise of human nature grenzen aan de mogelijkheden van onze geest. Alleen in de zuivere wiskunde en de logica, waar het gaat om ideeën, kan je spreken van noodzakelijkheid. Maar uitspraken over de ons omringende wereld, Hume spreekt van matters of fact, zijn nooit noodzakelijk waar. Hume geeft als voorbeeld van zo’n feit een biljartbal die naar een andere toerolt. We kunnen voorspellen wat er gebeurt: de één botst tegen de ander. Maar is dat ook noodzakelijk zo? Ja, zegt de rationalist – onze geest heeft ontdekt dat alles in de natuur werkt volgens het principe van oorzaak en gevolg. Nee, zegt Hume – zo’n uitspraak overstijgt de waarneming. Wie zegt dat het altijd zo zal zijn dat de ene bal tegen de ander botst? Wij denken weliswaar dat het zo is, maar dat is slechts onze eigen invulling gebaseerd op louter waarnemingen uit het verleden. Kortom: de uitspraak zegt meer over onszelf dan over biljartballen.
Door deze analyse ontwaakt Kant uit zijn rationalistische droom. Niet dat hij het rationalisme dood verklaart, daarvoor zijn de voorspellende kwaliteiten van de natuurwetenschappen in zijn tijd al te groot. Maar hij tempert de mogelijkheden van de menselijke geest. De wereld van de objecten, het Ding an sich, zal de mens nooit leren kennen, hooguit kan de mens iets leren over hoe hij zelf de wereld waarneemt met zijn zintuigen en ordent met zijn verstand.