Home De tragedie van Mill

De tragedie van Mill

Door Klaas Rozemond op 24 november 2014

De tragedie van Mill
Cover van 04-2005
04-2005 Wijsgerig Perspectief Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Het is beter om een ontevreden mens te zijn dan een tevreden varken; beter om een ontevreden Socrates te zijn dan een tevreden gek. En wanneer de gek of het varken een andere mening heeft, is dat omdat zij alleen hun kant van de kwestie kennen. De andere partij in de vergelijking kent beide kanten van de kwestie.’

Mill, Utilitarianism, hoofdstuk 2.

‘Een volwassen paard of hond is ongetwijfeld een rationeler en ook een handelbaarder dier dan een baby van een dag, een week of zelfs een maand oud. Maar stel dat de zaak anders zou liggen, welk nut zou dat opleveren? De kwestie is niet: Kunnen ze redeneren? en ook niet: Kunnen ze praten?, maar: Kunnen ze lijden?’

Bentham, An Introduction to the Principles of Moral sand Legislation, hoofdstuk 17,noot 2.

De geluksfilosofie van Mill

In zijn boek Utilitarianism beweert John Stuart Mill dat het beter is een ontevreden mens te zijn dan een tevreden varken. Mill wil een filosofie ontwerpen waarin het streven naar geluk centraal staat. Hij probeert in zijn boek te laten zien dat een geluksfilosofie niet hoeft te leiden tot een filosofie voor de zwijnen (‘a doctrine worthy only of swine’).

In navolging van zijn vader James Mill en Jeremy Bentham verde­digt John Stuart Mill de opvatting dat iedereen de plicht heeft om te streven naar zo veel mogelijk geluk voor zo veel mogelijk mensen. James en John Stuart Mill en Jeremy Bentham stelden geluk gelijk aan het ervaren van genot of plezier en het vermijden van pijn. Ze noemden zichzelf utilisten.

Volgens de critici van de utilisten was hun geluksfilosofie een doctrine voor varkens. Deze kritiek werd reeds in de klassieke Oud­ heid geuit ten aanzien van de geluksfilosofie van Epicurus en zijn volgelingen, die het ondervinden van het genot en het vermijden van pijn als hoogste vormen van geluk beschouwden.De repliekvan Epicurus en Mill was dat de critici er kennelijk van uit gingen dat menselijk genot niet wezenlijk verschilt van varkensgenot.

In Utilitarianism tracht Mill aan te tonen dat de critici van het uti­lisme zich vergissen.Daartoe moet hij het utilisme van zijn vader en Bentham bijstellen. James Mill en Bentham waren van mening dat er bij het bereken en van de hoeveelheid geluk van een mens geen prin­cipieel onderscheid kan worden gemaakt tussen de verschillende soorten geluk. Plezier of genot is de maatstaf voor geluk en daarbij maakt het niet uit waaruit dat genot bestaat. Het ging hun om de kwantiteit van het geluk en niet om de kwaliteit ervan. Bentham trok uit die opvatting de conclusie dat het niet relevant is of een levend wezen rationeel is of een taal spreekt, maar wel of een bepaald wezen genot kan ervaren en pijn kan lijden.

Zo geformuleerd is er inderdaad geen wezenlijk verschil tussen het geluk van een zwijnen dat van een mens. John Stuart Mill echter wil laten zien dat er verschil in kwaliteit bestaat tussen zwijnen geluk en mensengeluk. Volgens Mill hechten mensen niet alleen waarde aan dierlijke tevredenheid, maar ook aan intellectuelegenoegensen het plezier van emotie, verbeelding en moraal. Mensen zijn in staat al deze vormen van geluk te ervaren. Wanneer zij deze geluksvor­men vergelijken met varkensgenot, dan merken zij dat menselijke genoegens van een hogere orde zijn dan dierlijk plezier.

Helaas laat Mill in het midden waaruit dierlijk plezier bestaat. Ook laat hij zich niet uit over de vraag hoe je als mens de tevreden­ heid van een varken kunt ervaren en hoe je die tevredenheid moet vergelijken met de genoegens die Mill als hogere vormen van genot aanduidt. Het enige criterium van Mill om hogere en lagere vor­ men van genot te onderscheiden, is het criterium van de competente
beoordelaar: een onderscheid tussen hogere en lagere vormen van genot kan slechts worden gemaakt door een persoon die in staat is de verschillende vormen van genot met elkaar te vergelijken.

De geluksfilosofie van John Stuart Mill is niet een vorm van moralisme. Hij wil niet betogen dat mensen die de voorkeur geven aan lagere vormen van genot moreel verwerpelijk zijn of dat zij hun morele plicht verwaarlozen om zich tot een hoogstaand persoon te ontwikkelen. Mill wil slechts beweren dat een verschil in kwaliteit van geluk uitsluitend kan worden vastgesteld door iemand die bij­ voorbeeld poëzie of klassieke muziek weet te waarderen. Iemand die zich nog nooit heeft verdiept in de sonnetten van Shakespeare of in de sonates van Beethoven kan geen goed oordeel vellen over de genotswaarde van poëzie en muziek.

Mill voegt hier een voorspelling aan toe. Wanneer iemand zich in dichtkunst of muziek verdiept, zal hij of zij deze kunsten hoger waarderen dan meer aardse vormen van genot. Daar kan een grote hoeveelheid van het lagere genot niet tegenop. Mill denkt dat dit te maken heeft met een gevoel van menselijke waardigheid. Wie zich eenmaal tot een cultureel onderlegd persoon heeft ontwikkeld,wil zichzelf niet meer verlagen tot het niveau van een proleet.

De achterliggende gedachte van deze geluksfilosofie is dat men­ sen bepaalde capaciteiten bezitten waardoor zij zich van dieren onderscheiden en zij ook gelukkiger kunnen worden.Een mens kan slechts gelukkig worden wanneer hij deze capaciteiten, bijvoorbeeld intellectuele of artistieke capaciteiten, daadwerkelijk kan ontplooi­en.Wanneer de ontwikkeling van hogere capaciteiten wordt gefrustreerd, voelt een mens zich diep ongelukkig, ook al zou hij of zij zich zonder enige beperking kunnen overgeven aan lagere vormen van genot.
Het idee van de competente beoordelaar houdt in dat een beoor­delaar ook echt in staat moet zijn om de verschillende vormen van genot met elkaar te vergelijken. Iemand die zich zijn leven lang alleen met poëzie heeft beziggehouden zonder ooit echt de beest te hebben uitgehangen, is geen competente beoordelaar. Hij heeft immers niet de relevante ervaringen opgedaan om een vergelijking te kunnen maken. Maar iemand die zich ooit als een beest heeft gedragen en zich in de dichtkunst van Shakespeare heeft verdiept, die zal de hogere waarde van Shakespeare inzien.

De filosofie van Mill heeft als mogelijke consequentie dat compe­ tente beoordelaars kiezen voor de genietingen die Mill beschouwde als lagere vormen van genot. Het is niet uitgesloten dat mensen na een grondige kennismaking met dichtkunst of muziek toch de voor­keur geven aan seks en geweld als amusement. Mill denkt echter dat dit niet zou gebeuren. Hij acht het vrijwel uitgesloten dat mensen er bewust voor zouden kiezen om zich te laten transformeren tot een lagere diersoort vanwege het vooruitzicht op onbeperkte bevredi­ging van dierlijke driften.

Er zijn volgens Mill wel bijzondere omstandigheden denkbaar waarin mensen de voorkeur geven aan de staat van een tevreden dier, bijvoorbeeld omstandigheden waarin het menselijke ongeluk zo extreem is dat de toestand van een tevreden beest te prefereren is. Mill is ook van mening dat mensen door hun hogere capaciteiten een groter vermogen tot lijden hebben dan dieren. Mensen zijn minder snel dan dieren tevreden met hun situatie, zij zien scherper de onvolmaaktheden van hun toestand, maar ze zijn zich daardoor ook beter bewust van de mogelijkheden tot hogere vormen van geluk.

Dat mensen weigeren om zich te verlagen tot dierlijke geluksvor­men, heeft volgens Mill te maken met een verlangen naar vrijheiden onafhankelijkheid en misschien ook met een verlangen naar macht en opwinding,maar vooral met een gevoel van trots en waardigheid. Een gevoel van eigenwaarde is in de filosofie van Mill een noodzake­lijk onderdeel van geluk. Daarom kan iemand met de hogere capaciteiten van een mens niet verlangen naar iets dat een aantasting van eigenwaarde zou zijn.

Mill weet best dat mensen in de verleiding kunnen komen om zich over te geven aan lagere vormen van plezier. Hij beseft ook dat mensen kunnen wegzinken in egoïsme en indolentie. Dat zou echter geen bewuste keuze zijn, maar een kwestie van wilszwakte of gebrek aan vermogen om te genieten van hogere vormen van geluk. Ook kan het te wijten zijn aan slecht onderwijs of achtergestelde sociale omstandigheden: als mensen de opleiding of de middelen missen om naar het hogere te streven,dan moeten zij genoegen nemen met het lagere. Mill betwijfelt echter dat iemand met de capaciteiten en kansen om zich verder te ontwikkelen willens en wetens zou kiezen voor een lagere levensvorm.

In Utilitarianism geeft Mill ook nog een paar adviezen bij het stre­ven naar geluk.Vaak is het beter om met weinig genoegen te nemen of het streven naar geluk te matigen en niet meer te doen dan het vermijden van pijn. Een permanent geluksgevoel is onbereikbaar. Daarom moet een mens streven naar een evenwicht tussen momen­ ten van rust en opwinding. Egoïsme en gebrek aan cultuur zijn vol­gens Mill bronnen van ongeluk, terwijl mensen die hun culturele capaciteiten ontplooien of zich wijden aan de publieke zaak meestal gelukkig zijn.
 

De experimenten van de competente beoordelaar

Hoe gaat een competente beoordelaar te werk bij het vergelijken van verschillende ervaringen? Dit is een complexe materie. Het is niet alleen een kwestie van het ondergaan van zo veel mogelijk ervarin­gen en het vergelijken van die ervaringen. Een ingewikkeld stelsel van natuurlijke, culturele en sociale factoren speelt een rol bij het waarderen van kwaliteit.

John Stuart Mill maakt niet erg duidelijk hoe de vergelijking pre­cies moet gebeuren. Wel benadrukt hij het belang van experimen­teerlust in dit verband. Wanneer mensen niet vrij zouden zijn omop zoek te gaan naar nieuwe ervaringen, dan zou cultuur zich niet ver­ der ontwikkelen. Wij zouden nog steeds mooi of lekker vinden wat tweeduizend jaar geleden mooi en lekker werd gevonden. Allerlei ervaringen die misschien van hogere kwaliteit zijn dan de ervarin­ gen uit het verleden zouden voor ons verborgen zijn gebleven.

Vrijheid is een noodzakelijke voorwaarde voor de ontdekking van nieuwe vormen van genot en plezier. Zonder de mogelijkheid om nieuwe expressievormen te ontdekken, zouden Mozart en Beetho­ven geen noot op papier hebben gezet of alleen de noten die ook al door een lange rij voorgangers op papier waren gezet. Vrijheid is niet alleen noodzakelijk om nieuwe vormen van muziek te ontwikkelen, maar ook om muziek te kunnen waarderen. Alleen wat een mens in vrijheid ondergaat en vergelijkt met andere ervaringen,kan volgens Mill op de juiste waarde worden geschat. Wanneer mensen slechts in aanraking komen met tradities, zijn zij niet in staat om deze tradities echt te waarderen. De tradities veranderen in dode dogma’s zodra de waarde ervan niet meer kritisch op de proef wordt gesteld door de confrontatie met nieuwe smaken.

Smaak en vrijheid hangen in de filosofie van Mill nauw met elkaar samen. Om de waarde van iets te kunnen proeven, moet je vrij zijn van dwang. Om nieuwe smaken te kunnen ontwikkelen, mogen er geen belemmeringen bestaan voor experimenten met geluk. Van­ daar dat Mill in zijn boek On Liberty een vurig pleidooi houdt voor de individuele vrijheid om met het leven te experimenteren,zolang deze experimenten maar geen schade aan anderen berokkenen. Iedereen kan profiteren van de ontdekkingen die mensen doen wan­neer zij vrij zijn om te onderzoeken wat het leven waardevol maakt.

De geluksfilosofie van Mill is gebaseerd op de gedachte dat men­ sen eigenschappen bezitten die hen onderscheiden van varkens. Mensen willen hun eigen smaak ontwikkelen en ze nemen geen genoegen met vaste gedragspatronen. Mensen willen zelf ontdek­ ken wat waardevol is. Misschien leiden niet alle mensen een actief en experimenteel leven, maar ieder mens beschikt volgens Mill wel over de capaciteiten voor een dergelijk leven.Wanneer je deze capa­ citeiten gebruikt, ontdek je dat je daardoor gelukkiger wordt dan wanneer je een passief en conformistisch leven leidt.

Mensen moeten in ieder geval proberen door hun passiviteit heen te breken en gebruik te maken van hun capaciteiten. Dat is de enige manier om te onderzoeken wat het meest waardevolle leven is: een passief leven waarin je slechts ondergaat wat anderen hebben bedacht of een actief leven waarin je zelf probeert te ontdekken wat de zin van het leven is. Alleen door de verschillende levensvormen kritisch met elkaar te vergelijken, kun je een gefundeerd oordeel geven over de vraag wat een gelukkig leven is.
 

De crisis van Mill

De geluksfilosofie van Mill is een optimistische filosofie, die de posi­tieve kanten van de mens vooropstelt. Wanneer mensen hun capaciteiten ontplooien, worden zij gelukkig. Daarbij maakt Mill nadruk­kelijk het voorbehoud dat mensen geen schade aan anderen mogen toebrengen. Iedereen moet dezelfde vrijheid hebben om met het leven te experimenteren.

Er zit echter ook een duistere kant aan de filosofie van Mill. Die duistere kant is te vinden in zijn autobiografie waarin hij een crisis beschrijft in zijn persoonlijke ontwikkeling. Rond zijn twintigste is Mill een linkse radicaal in het Engeland van het begin van de negentiende eeuw. Zijn doel is om, in de geest van de utilistische filosofie van zijn vader en van Jeremy Bentham, de Engelse samen­ leving zodanig te hervormen dat een zo groot mogelijke hoeveel­ heid geluk werd gecreëerd voor zo veel mogelijk mensen.Zijn leven bestaat uit het deelnemen aan debatten in linkse kringen die de voorlopers waren van het Engelse socialisme. Met zijn persoonlijke geluk houdt hij zich niet of nauwelijks bezig; dat bestaat,denkt hij, in het realiseren van maatschappelijke hervormingen. Maar wan­ neer hij zich dan toch indringend de vraag stelt of hij gelukkig zou zijn wanneer hij al zijn doelen zou verwezenlijken, moet hij tot zijn ontzetting concluderen dat hij op deze vraag een negatief antwoord moet geven.

Die negatieve conclusie heeft een persoonlijke crisis tot gevolg. Gedurende enkele maanden lijdt hij aan een diepe depressie die zelfs verhindert dat hij van muziek kan genieten. Hij wordt gekweld door de gedachte dat het aantal mooie geluidscombinaties beperkt is en dat de esthetische effecten van deze combinaties door herhaling worden afgezwakt. Daardoor zou muziek uiteindelijk zijn waarde verliezen voor iemand die er vaak naar luistert. Maar wat nog erger is: hij ziet niet langer de zin van het streven naar sociale verbete­ ringen. Hij doet nog wel mee aan sociale activiteiten, maar mist daarbij het gevoel dat deze activiteiten zinvol zijn. De waarde van zijn dagelijkse leven is opeens verdwenen.

De crisis is een uiting van weerstand tegen een rationele geluksfilosofie en tegen het idee dat geluk een kwestie is van het berekenen van plezieren pijn. ‘Vraag jezelf of je gelukkig bent, en het gelukverdwijnt,’ schrijft Mill in zijn autobiografie. De kritische analyse van gelukservaringen vernietigt het geluk waarnaar wordt gestreefd. Het doelbewuste streven naar geluk heeft het tegenovergestelde effect.

De crisis van Mill heeft wel een blijvend effect op zijn leven. Hij komt tot de conclusie dat een direct streven naar geluk onmogelijk is. Geluk is een bijproduct van activiteiten die min of meer spon­ taan worden verricht zonder het bewuste doel om gelukkig te wor­ den. Deze spontane activiteiten moeten volgens Mill een basis heb­ ben in natuurlijke emoties en gevoelens die niet kunnen worden aangeleerd. Dat natuurlijk een spontane aspect had ontbroken in de opvoeding van Mill.

Zijn vader James Mill geloofde dat plezier en pijn de basis vormen van geluk en ongeluk. De koppeling van plezier en pijn aan bepaal­ de ervaringen kan volgens James Mill worden aangeleerd. Genot is het gevolg van beloning en pijn is het effect van straf. Door middel van beloning en straf kan in principe iedere activiteit met genot of pijn worden geassocieerd. De opvoeding van John Stuart Mill was erop gericht hem plezier te verschaffen in intellectuele en sociale activiteiten. James Mill gaf zijn zoon reeds vanaf zijn derde les in het lezen van Grieks.John Stuart Mill raakt daarbij onder de indruk van de rationele deugdzaamheid van Socrates in de dialogen van Plato. Zijn opvoeding bestaat uit een intellectuele training waarbij gevoelens en emoties nauwelijks een rol spelen. Zijn moeder komt niet in zijn autobiografie voor, waarmee hij te kennen geeft dat zijn persoonlijkheid volledig werd gevormd door het rationele utilisme van zijn vader.

Het einde van de crisis wordt ingeluid wanneer hij de memoires van Marmontel leest waarin deze de dood van zijn vader beschrijft toen hij zelf nog een jongen was. De beschrijving van de gevoelens van deze jongen doet Mill in tranen uitbarsten. Vanaf dat moment voelt hij zich niet langer volledig doods van binnen. Geleidelijk komen bepaalde positieve gevoelens bij hem terug. Mill weet zijn crisis definitief te overwinnen door de cultivering van gevoelens die worden opgewekt door het lezen van poëzie, waarbij vooral de gedichten vanWordsworth positieve gevoelens bij hem oproepen.
 

De tragedie van Mill

De geluksfilosofie van Mill is gebaseerd op de gedachte dat mensen alleen gelukkig kunnen worden door het kritische vergelijken van verschillende vormen van genot om te ontdekken wat de hogere geluksvormen zijn. Daarin onderscheiden mensen zich van dieren. De levenservaringen van Mill leiden echter tot de tegenovergestelde conclusie dat mensen alleen gelukkig kunnen worden via spontane activiteiten en natuurlijke emoties zonder kritische analyses van die activiteiten en emoties.

De onmogelijkheid om doelbewust naar geluk te streven is een vorm van tragiek. Mensen zijn rationele wezens die proberen om hunomgevingzodanigvormtegevendattoevalenongelukworden uitgesloten. Tegelijk zijn onbeheersbare zaken als emoties, gevoe­ lens en verlangens nodig om gelukkig te kunnen zijn. Geluk kan niet alleen het resultaat zijn van een rationeel streven, maar geluk moet ook een gevoel zijn dat niet rationeel te beheersen en te bere­ kenen is.

Vrijheid is een voorwaarde voor spontane vormen van geluk, ter­wijl dwang een beletsel is voor emotionele gelukservaringen: je kunt mensen niet dwingen om spontaan of natuurlijk te zijn. De ervarin­gen van depressie en geluk uit de autobiografie van Mill zijn daarom heel goed te verenigen met het pleidooi van Mill voor individuele vrijheid in On Liberty.
De eigen ervaringen van Mill tijdens zijn mentale crisis vormen echter een ondergraving van de geluksfilosofie uit Utilitarianism.De competente beoordelaar van Mill is immers iemand die zijn sponta­ niteit verloren heeft. Deze beoordelaar is niet een persoon die op natuurlijke wijze kan genieten van de dagelijkse dingen des levens die hij toevallig aantreft. De competente beoordelaar is voortdurend bezig met een kritische vergelijking van ervaringen. Hij stelt zich­zelf steeds de vraag of de ervaringen die hij ondergaat beterof slech­ ter zijn dan ervaringen uit het verleden. Deze kritische analyse van ervaringen werkt averechts, althans volgens de autobiografie van Mill.

Zo geniet bijvoorbeeld een wijnkenner niet echt van wijn, maar is hij slechts bezig met een kritische beoordeling ervan. Af en toe heeft hij geluk en lijkt hij de volmaakte wijn te treffen. Meteen stelt hij zich de vraag of er niet een betere wijn bestaat die hij nog niet heeft geproefd. Bovendien is in de meeste wijnen wel eenzurig bijsmaakje of iets dergelijkste ontdekken, zodat de wijnkenner nooit echt tevre­den is, in tegenstelling tot de spontane levensgenieter die volmaakt gelukkig is met de huiswijn van Albert Heijn.

Omgelukkig te worden moeten mensen spontaan allerlei activitei­ten ontwikkelen die natuurlijke gevoelens van geluk opwekken zon­der dat zij bewust naar deze gevoelens streven. Wanneer mensen bepaalde handelingen verrichten met het bewuste doel om gelukkig te worden, dan ontbreken daarbij de natuurlijke sentimenten die noodzakelijk zijn voor geluk. Het is niet mogelijk om bewust te streven naar spontaniteit. Je kunt jezelf niet planmatig ontwikkelen tot een emotioneel persoon. Je bent het of je bent het niet en in dat laatste geval heb je pech gehad, althans als spontaniteit en natuur­ lijke emoties noodzakelijk zijn om gelukkig te worden.

Daarom was Socrates nooit tevreden. Altijd wierp hij de kritische vraag op wat de zin van het leven is. Daardoor werd het alledaagse geluk permanent op de proef gesteld.Waarom zou Socrates beter af zijn dan een tevreden varken dat geniet van de modder waarin het zich wentelt? Zouden mensen niet veel van varkens kunnen leren, of, met andere woorden: zouden wij niet iets van een tevreden varken moeten hebben om gelukkig te kunnen zijn?

Een kritische Socrates is niet beter af dan een tevreden varken. Het kritische onderzoek van gelukservaringen heeft juist tot gevolg dat de mogelijkheid verdwijnt om gelukkig te zijn. De ervaringen van Mill tijdens zijn crisis leiden tot de conclusie dat het leven van Socra­tes tragisch was omdat hij niet spontaan gelukkig kon zijn. Ook de ‘cultivering van gevoelens’ van Mill door het lezen van gedichten heeft iets tragisch. Poëzie roept geen natuurlijke gevoelens op, maar gecultiveerde emoties,die meteen de vraag met zich meebrengen of dergelijke gevoelens wel echt geluk veroorzaken. Wanneer je jezelf deze vraag stelt, verdwijnt het geluk van poëtisch opgewekte senti­menten.
De geluksfilosofie en de ervaringen van Mill zijn onverenigbaar met elkaar. Een kritisch mens is tragisch omdat hij niet spontaan gelukkig kan zijn. Een rationele houding is destructief ten aanzien vanspontanegeluksgevoelens.Mensenzijnalsrationelewezenshet slachtoffer van een onvermijdelijke paradox: ze streven heel bewust naar geluk, maar dat bewuste streven is juist een beletsel om geluk­kig te kunnen worden.

Deze tekst is een licht bewerkte versie van het eerste hoofdstuk van: Klaas Rozemond en Jet Nijkamp (illustraties) (2004), Filosofie voor de zwijnen: over het geluk van dier en mens. Diemen:Veen Magazines.