Home De schaduw onder Groningen

De schaduw onder Groningen

In het Groningse aardbevingsgebied willen beleidsmakers pas in actie komen als alle feiten boven tafel zijn. Dat is een overblijfsel van een opvatting over de ­relatie tussen politiek en wetenschap die z’n beste tijd heeft gehad, schrijven Tjesse Riemersma en Jesse Havinga. In zekerheid kun je niet wonen. Het is daarom tijd voor een politiek van oriëntatie.

Door Tjesse Riemersma en Jesse Havinga op 24 november 2022

De schaduw onder Groningen

In het Groningse aardbevingsgebied willen beleidsmakers pas in actie komen als alle feiten boven tafel zijn. Dat is een overblijfsel van een opvatting over de ­relatie tussen politiek en wetenschap die z’n beste tijd heeft gehad, schrijven Tjesse Riemersma en Jesse Havinga. In zekerheid kun je niet wonen. Het is daarom tijd voor een politiek van oriëntatie.

Wijsgerig Perspectief 04 2022 WP
Wijsgerig Perspectief nr 4/2022 Wijsgerig Perspectief Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Joke Oord, inwoner van het Groningse Overschild, moest een paar jaar geleden plots haar huis verlaten. Het huis van de buren stond door de aardbevingen op instorten en ook voor haar was het onveilig. Ze kreeg een vakantiehuisje aangewezen aan het Schildmeer. Meer dan een weekendtas en noodhokken voor haar katten en konijnen had ze niet bij zich. Een weekend, zo lang zou ze er zitten. Het werden maanden, vertelde ze De Groene Amsterdammer. ‘Die onzekerheid. Je huis is je veilige haven, als je dat kwijt bent, dat is het allerergste.’

Joke Oord is niet de enige zonder vaste grond onder de voeten. Onzekerheid is een vast ingrediënt van alles wat zich in het aardbevingsgebied afspeelt. Veranderende procedures, roulerende ambtenaren, nieuwe modellen. Rapporten met onduidelijke status, aardbevingen die wel of niet door de gaswinning zijn veroorzaakt, scheuren die wel of niet aan de al dan niet ‘menselijke’ aardbevingen zijn toe te schrijven. De verhoudingen met staten en bedrijven elders, ver buiten Groningen. De leverings(on)zekerheid van gas, de vraag hoe komende winter eruitziet.

Het ondergrondse laat zich niet direct bekijken. Je moet haar openscheuren, opgraven of doorlichten om te kunnen bestuderen. Ze openbaart zich enkel in de woorden en rapporten van deskundigen. De onzekerheid lijkt in Groningen niet het resultaat van een gebrek aan inspanning van hun kant. Integendeel, er wordt nogal wat opgemeten, gemodelleerd en berekend. Van een afstand bekeken lijkt het alsof er alles aan wordt gedaan om twijfel op te heffen. Iedere onzekerheid bevechten overheid en NAM met nieuwe modellen, betere berekeningsmethoden en onafhankelijke experts.

Het lijkt alsof er alles aan wordt gedaan om twijfel op te heffen

Daarin worden kosten noch moeite gespaard. In 2020 ging er van elke euro schade­vergoeding voor de gedupeerden in Groningen 56 eurocent op aan uitvoeringsoperaties. In 2021 groeide dat percentage met de helft. Een aanzienlijk deel van deze uitvoeringsoperaties, ongeveer de helft, bestaat uit betaling aan schade-experts die moeten aantonen dat de schade aan een huis daadwerkelijk het gevolg is (of niet) van de aardgaswinning.

De openbare verhoren van de parlementaire enquêtecommissie geven een vergelijkbaar beeld van betrokkenen die op allerlei manieren proberen de onzekerheid te lijf te gaan. Na de beving in Huizinge in 2012 en het daaropvolgende rapport van het Staatstoezicht op de ­Mijnen waarin werd geadviseerd zo snel als realistisch mogelijk de gaswinning te verlagen, gaf de toenmalig minister van Economische Zaken Henk Kamp de opdracht voor maar liefst veertien onderzoeken. De redenering laat zich raden: er zijn allerlei geluiden en signalen, mensen vertellen elkaar verhalen en anekdotes, verschillende hypotheses over oorzaken doen gretig de ronde – maar zonder sluitend onderzoek blijven het allemaal machteloze ficties. Het jaar daarna, terwijl de onderzoeken liepen, ging de gasproductie juist omhoog. De legitimering van dit (gebrek aan) besluit die de voormalig minister in het openbaar verhoor gaf is veelzeggend. Het is de taak van de politicus om met onzekerheden om te gaan, zei hij, maar dat kon hij alleen doen als hij alle informatie had waarop hij besluiten kon nemen. Wat betekent omgaan met onzekerheid nog, als dat alleen kan wanneer die niet meer bestaat?

Kamp verschool zich hier hoogstwaarschijnlijk achter de onzekerheid om niet te hoeven ingrijpen. Dit essay gaat er niet over of dat wel of niet zo was, al hebben we onze vermoedens. Wij vragen ons hier af welk begrip van politiek en wetenschap het mogelijk maakt dat zijn reactie als alibi kan dienen voor bestuurlijke inertie. Kamp gaf na de beving in Huizinge en het ongevraagde advies van het Staatstoezicht op de Mijnen opdracht tot veertien onder­zoeken zonder daarbij ook de gaswinning (tijdelijk) te verminderen. Waarom had die reactie überhaupt nog enige legitimiteit? Een antwoord daarop begint bij de status van onzekerheid binnen hedendaagse politieke problemen.

Modderige problemen

De ondergrond van Groningen toont zich enkel indirect. Het causale verband tussen de ­boringen, de bevingen en de scheuren in de muren laat zich slechts construeren door metingen, modellen en berekeningen. De causaliteit is bovendien moeilijk te bewijzen en makkelijk te betwijfelen, waardoor er geen onbetwistbare feitelijke bodem bestaat voor beleidskeuzes.

Daarmee vallen de aardbevingen binnen een categorie problemen die een sterk technisch karakter hebben en waar niet alleen acuut leed maar ook toekomstige risico’s reden tot conflict zijn. Ze worden in hedendaags bestuursjargon wel eens wicked problems genoemd, maar zijn geen nieuw fenomeen. Al rond het begin van de twintigste eeuw schreven denkers als Walter Lippmann en John Dewey over het gebrek aan onomstotelijke informatie in het openbaar bestuur. Door de snelle groei van telecommunicatie, treinverkeer en internationale handel kregen steeds meer politieke problemen uit hun tijd een ingewikkeld topologisch karakter. Federale en nationale staten bleken die politieke problemen maar slecht te kunnen overzien. Ook de gaskwestie kent zo’n transnationaal karakter, wat recent bijvoorbeeld blijkt uit de verwikkeling met Russisch gas en de Russische aanval op Oekraïne.

Technische problemen zijn inherent onzeker. In Acting in an Uncertain World geven de Franse sociologen Michel Callon, Pierre Lascoumes en Yannick Barthe (vanaf nu: CLB) als voorbeeld van onzekerheid zogeheten development risks. Dat zijn gevaren die gelinkt worden aan de vercommercialisering van chemische stoffen waarvan de consequenties nog onbekend zijn voor de producent. Vanaf 1947 schreven Nederlandse dokters bijvoorbeeld het medicijn DES voor aan zwangere vrouwen met een verhoogde kans op een miskraam. Dat leek zonder zware bijwerkingen te kunnen, tot de kinderen van die vrouwen de puberteit bereikten en vruchtbaarheidsproblemen of kanker ontwikkelden. Vrouwelijke slachtoffers, bij wie de meeste verstoringen voorkwamen, kregen zelfs een eigennaam: desdochters. Er zat zo’n vijftien tot twintig jaar tussen de ingebruikname van het medicijn en de eerste tekenen van bijwerkingen. Toen de effecten optraden, duurde het vervolgens nog een lange tijd voordat die expliciet aan DES te koppelen waren en er adequate ingrepen gedaan konden worden.

In de laatste decennia groeide, mede door dit soort voorbeelden, het besef dat de weten­schap misschien wel nooit een onomstotelijke feitelijke basis voor beleid zou opleveren. ­‘Wetenschappelijke stellingen blijken in toenemende mate vatbaar voor weerlegging’, schrijft de Duitse socioloog Ulrich Beck. ‘Daarmee wordt onzekerheid het voornaamste product van de wetenschap.’ CLB onderschrijven dat: ‘In tegenstelling tot wat we misschien een paar decennia geleden nog dachten, hebben wetenschappelijke en technologische vooruitgang juist geen grotere zekerheid opgeleverd.’ Ze stellen precies het omgekeerde: ontwikkelingen op dit gebied hebben juist meer en meer onzekerheden gegenereerd. Het gevoel overheerst, ­aldus bovenstaande denkers, dat we alleen zeker weten dat we het niet precies weten. De kwesties waar dat voor geldt stapelen zich steeds verder op. ‘Genetisch gemodificeerde organismen, gekke­koeienziekte, nucleair afval, mobiele telefoons, de omgang met huishoudelijk afval, ­asbest, tabak, gentherapie, genetische diagnoses – elke dag wordt de lijst langer’, aldus CLB.

De technocratische dreiging

Bij technische problemen bestaat altijd de mogelijkheid dat fundamentele onzekerheid rondom technische ingrepen onder het kleed geschoven wordt, expertise de overhand neemt en dat discussie en politieke strijd naar de achtergrond verdwijnen. De technocratische dreiging, zou je die kunnen noemen.

Volgens CLB is daar sprake van wanneer een complexe kwestie onterecht gereduceerd wordt tot het managen van ‘risico’s’. Er is volgens hen namelijk een groot verschil tussen onzekerheid en risico’s. Spreken we van risico’s, dan zijn de gevaren goed gedefinieerd. Het is misschien niet zeker wanneer en waar negatieve effecten optreden, maar het is duidelijk met welke waarschijnlijkheid die kunnen optreden. Bovendien zijn de betrokken partijen bekend en zijn alle oorzaak-gevolgrelaties in beeld gebracht.

Een kwestie in termen van risico bekijken, betekent een model van ‘rationele beslissingen’ hanteren. Een rationele keuze wordt gemaakt in een situatie die aan een aantal voorwaarden voldoet. Zo moet er een uitputtende lijst zijn van de mogelijkheden om te reageren op een probleem. Er is voor ieder van die opties duidelijk welke groepen en instanties erbij betrokken zijn. Bovendien is het duidelijk wat de ingrepen teweeg zullen brengen.

Wat betekent omgaan met onzekerheid nog, als dat alleen kan wanneer die niet meer bestaat?

Rationele keuzes kunnen kortom pas plaatsvinden als er zoiets als duidelijke ‘scenario’s’ beschikbaar zijn. Adviesbureaus leveren rondom veel beleidskeuzes scenario’s die voor iedere maatregel beschrijven wat daar de gevolgen van zijn. Er zijn scenario’s voor de energie­transitie, waarin beschreven staat wat er gebeurt als grootschalig wordt ingezet op waterstof als primaire energiedrager, of juist op elektriciteit. Er zijn scenario’s rondom de deltawerken, waarin voor verschillende graden opwarming en socio-economische groei, verschillende mogelijkheden zijn opgenomen om de veiligheid achter de dijken te garanderen.

Het idee van risico is binnen die scenario’s onmisbaar, omdat risico’s potentiële gevaren kwantificeren en het zo mogelijk maken om ze op te nemen in het model van rationele keuze. We spreken bijvoorbeeld van een zware overstroming die eens in de honderd of duizend jaar kan voorkomen. Dat geeft de mogelijkheid tot deliberatie: gaan we daar als Nederland mee akkoord of willen we die waarschijnlijkheid omlaag hebben? Wat doen we in het geval van een dijkdoorbraak?

‘Risico is een onbetrouwbare vriend’, stellen CLB. Zij vinden het belangrijk om van technische kwesties niet te snel te zeggen dat het een kwestie van risicomanagement is. ­Vaker is er sprake van onzekerheid: de gevolgen zijn onbekend en er is geen complete lijst van stakeholders op te stellen, omdat de stakes zich nog moeten ontwikkelen. Wie had immers de puberdochters van de ouders die instemden met een DES-behandeling al voor 1947 kunnen vertegenwoordigen? De onzekerheid denkbaar houden, is voor CLB belangrijk omdat die ervoor zorgt dat nieuwe politieke groeperingen zich kunnen organiseren en voorheen onbekende consequenties aan ontwikkelingen gekoppeld kunnen worden. De onzekerheid faciliteert, kortom, politiek.

Maar dat betekent niet dat de erkenning van onzekerheid politisering garandeert. De gaskwestie laat zien dat onzekerheid er net zo goed voor kan zorgen dat de discussie wordt gesmoord. Het dramatiseren van de heersende onzekerheid is ook een middel om het heden te gijzelen. Door de belofte van een zekerheid die nog in het verschiet ligt wordt al het handelen in het heden verdacht.

De zone van onzekerheid

Waarom kon Kamp zo gemakkelijk een ingreep uitstellen door simpelweg nieuwe onderzoeken aan te kondigen? Volgens ons is dit mogelijk door een traditionele opvatting over de relatie tussen wetenschap en politiek, waarin een debat over waarden idealiter pas plaatsvindt als de feiten onbetwijfelbaar zijn.

Deze chronologie waarin waarde op feit volgt, verraadt ook een ideaal van zekerheid. Feiten dienen een zeker fundament te geven waarop politieke besluiten gebaseerd kunnen worden. Dit fundament is de ‘gemeenschappelijke grond’ die de voorwaarde is om het überhaupt met elkaar over hetzelfde te hebben en tegelijkertijd van mening te verschillen.

In die opvatting is onzekerheid daarom een ‘allemansvijand’. Hoewel bewoners van het aardbevingsgebied, gasbedrijven, kennisinstituten en de Nederlandse staat misschien belangen hebben die recht tegenover elkaar staan, kan de strijd tegen onzekerheid door alle partijen gezamenlijk gevoerd worden. Niemand heeft baat bij onzekerheid, immers. Niemand is geholpen met een gebrek aan informatie.

In de praktijk ziet dat er als volgt uit. In 2013 kwam het rapport van het Staatstoezicht op de Mijnen uit. Het bevatte alarmerende conclusies en een dringend advies aan de minister om de gaswinning terug te dringen. De aanleiding van het rapport van het SodM was tweeledig: enerzijds de hevige aardbeving in Huizinge in 2012, anderzijds de constatering dat er noch bij de NAM, noch bij andere kennis­instituten genoeg relevante kennis aanwezig was over de gevolgen van de aardgaswinning. Naar aanleiding van dit rapport gaf toenmalig minister Henk Kamp opdracht tot veertien onderzoeken.

Interessant is dat het SodM in haar advies de bui al had zien hangen. Het instituut waarschuwde voor het uitstellen van een beslissing. ‘SodM [adviseert] snelle besluitvorming in dit dossier. Als eerst alle noodzakelijke studies moeten worden uitgevoerd (…) zal het effect pas na 24-28 maanden gevoeld gaan worden.’

Het SodM hanteerde daarmee een versie van het voorzorgsprincipe: onzekerheid is geen reden om niet te handelen. Niet-handelen betekent in deze context óók handelen, en daarom moeten hoe dan ook de ingrijpende (maar onzekere) gevolgen meewegen.
Het voorzorgsprincipe heeft een wankele status, niet in de laatste plaats omdat over de precieze invulling ervan al decennia gesteggeld wordt. Soms wordt het principe ronduit verkeerd begrepen. Toen Bernard Dost van het KNMI, dat ook onderzoek doet naar de gevolgen van de gaswinning, werd geïnterviewd over het besluit van de minister in 2013, zei hij: ‘Het is logisch dat het Staatstoezicht op de Mijnen van het voorzorgsprincipe uitgaat. Maar wij gaan uit van onzekerheden, zoals wetenschappers dat horen te doen.’

Het dramatiseren van de heersende onzekerheid is een middel om het heden te gijzelen

Dosts positie laat zien dat de juiste reactie op de onzekerheid over de gevolgen van de gaswinning ook een vraag naar wetenschappelijkheid is. Een wetenschapper – een ‘echte’ wetenschapper – handelt niet op basis van onzekerheid, maar zoekt net zo lang totdat er zekerheid bereikt is. Dit was de kern van de onenigheid tussen het SodM en het KNMI en TNO, de kennisinstituten die zich met de gaswinning bemoeiden. De impliciete suggestie is dat het onwetenschappelijk zou zijn om op basis van slechts alarmerende signalen te handelen – ook voor een politicus.

Door de reactie van Kamp en Dost opende zich binnen de gaskwestie een ruimte die wij de ‘zone van onzekerheid’ willen noemen. De zone impliceert een bepaalde verhouding tussen het heden en de toekomst: het heden is onzeker maar er is een toekomst denkbaar waarin de onzekerheid weggenomen is. Dat voedt een bepaalde angst in het hart van de betrokkenen, namelijk de angst om achteraf geconfronteerd te worden met de ‘irrationaliteit’ van beslissingen die je nam op een moment dat er, in de woorden van Kamp, nog onvoldoende informatie was om besluiten op te nemen.

Dosts uitspraak over wat wetenschappers horen te doen – uitgaan van onzekerheden – duidt op een belangrijk element van die zone, namelijk een bepaald ‘psycho-sociaal type’, in de woorden van Gilles Deleuze. De woorden van Dost refereren aan een ideaaltype van de wetenschapper als iemand die pas tevreden is als er absolute zekerheid is bereikt. Daarnaast wordt een psycho-sociaal type van de politicus geïmpliceerd, namelijk een die verstandig genoeg is om zijn besluiten immer te baseren op dit soort zekerheden.

Deze zone van onzekerheid is een krachtig middel om bestaande machtsverhoudingen in stand te houden, omdat die immuun is voor veelgehoorde kritieken. Wie wijst op de lobby van de oliebedrijven in de Groninger kwestie wordt gewezen op het onafhankelijke karakter van het ingestelde onderzoek: wie kan daar nu tegen zijn? Wie het aanvragen van onderzoeken als het rekken van tijd ziet, kan altijd worden beticht van een onwetenschappelijke houding: waar anders dan op basis van gedegen wetenschappelijk onderzoek zouden we onze besluiten moeten baseren?

We doelen niet op een complot. Ja, er zijn parallellen met de merchants of doubt-­tactieken – het financieren van extra onderzoeken om de suggestie te wekken van onenigheid binnen de wetenschappelijke gemeenschap, zoals we dat kennen uit de tabakslobby en de anti-klimaatbeweging. Natuurlijk staan er grote financiële belangen op het spel en bovendien komt daar in de gaskwestie nog het specifieke ‘gevaar’ van stranded assets bij, investeringen die door een veranderd (al dan niet politiek of maatschappelijk) klimaat afgeschreven moeten worden.

Deze kritiek, hoewel terecht, vertrekt vanuit het idee van corruptie: een in essentie goede wetenschap wordt misbruikt voor verkeerde doeleinden. Hier gaat evenwel een andere vraag aan vooraf: hoe komt het dat wetenschap in het bijzonder zo gevoelig is voor de verleiding om deze rol op zich te nemen? Het is dan ook goed om eens dieper in het concept – en de status – van onderzoek te duiken.

De uitvinding van feit en opinie

‘Onderzoek’ kan een hoop betekenen: een reconstructie van een geschiedenis, een literatuurstudie, een verzameling van bestaand onderzoek, een reeks interviews met betrokkenen, metingen van bestaande situaties en metingen in minutieus georkestreerde experimentele ­situaties. Toch lijkt het inzetten of aanvragen van ‘onderzoek’ in de brede, weinig specifieke zin, vaak eenzelfde rol te spelen. Namelijk de ‘polemische’ rol om anderen tot zwijgen te brengen, een rol die Isabelle Stengers associeert met de opkomst van de experimentele wetenschappen.

Die polemische rol ontstaat volgens Stengers bij een experiment van Galileo dat we zo verder uitwerken. Galileo’s uitvinding was niet alleen het experiment zelf, maar vooral de daarmee samenhangende tweedeling tussen experimentele uitspraken en opinie.
Om goed te begrijpen hoe dit zit, maken we een uitstap naar de zeventiende eeuw, toen Galileo poogde een heel aantal belangrijke mensen tot zwijgen te brengen met een experiment waarin een tafel, een helling en een bal centraal stonden. De astronomische doctrine van de katholieke kerk was natuurlijk zijn voornaamste doelwit, maar daarvoor moest hij eerst een andere strijd winnen: die over de juiste beschrijving van objecten in beweging.

We volgen Stengers’ lezing van deze gebeurtenis in The Invention of Modern Science. Volgens haar vinden de moderne wetenschappen hun oorsprong in de werken van Galileo omdat hij als eerste een praktische manier bedacht om de ‘kracht van fictie’ tegen zichzelf te keren. Hier werd een wetenschap geboren die zichzelf expliciet als anti-opinie definieerde.

In de Dialoog presenteert Galileo zijn nieuwe inzichten openlijk als waarheden van een geheel nieuwe soort. Een ‘waarheid van strijd’: een vorm van waarheid die afhankelijk is van de mogelijkheid om degene die haar betwijfelt te bespotten of tot zwijgen te brengen. We kennen allemaal de Galileo die met ‘zijn’ waarheid tegen die van de kerk inging. Stengers interpreteert deze strijd op een net wat andere manier dan gebruikelijk. Volgens haar was Galileo in eerste instantie bezig met het bestrijden van een soort relativistisch scepticisme, het idee dat alle algemene en abstracte kennis in essentie fictief is en dat enkel God de ‘innerlijke rede van de dingen’ kan doorzien.

Dit is ook de kern van Galileo’s dispuut met de kerk. Een beschrijving van de ‘wetten’ van beweging zoals Galileo die formuleerde zou impliceren dat er een limiet aan Gods almacht zit. Galileo wilde immers niet alleen zeggen dat zijn beschrijvingen toevallig klopten, maar dat ze universeel en zelfs noodzakelijkerwijs geldig waren. Als dat zo was, dan zou God niet kunnen besluiten om de dingen op een andere manier te laten werken, om de innerlijke werking van de fenomenen te veranderen. Gods rol als arbiter, de Goddelijke wil die de dingen nu eenmaal zo en niet anders heeft doen werken, stond op het spel. Niet zo vreemd dat dit, op z’n zachtst gezegd, als een arrogante move werd gezien. Galileo beweerde een wel heel exclusief gezichtspunt te hebben gevonden – en te kunnen innemen. De keuze was duidelijk: óf we accepteren dat sommige mensen menen net als God de innerlijke (beweeg)redenen van de dingen te kunnen doorzien, óf alle menselijke ficties zijn van een gelijke orde.

Waarom kon minister Kamp een ingreep uitstellen door simpelweg nieuwe onderzoeken aan te kondigen?

Het is Sagredo, een van de personages die Galileo in de Dialoog opvoert, die deze laatste positie verwoordt. Als Galileo zijn formule van uniforme valversnelling heeft geopperd, ­reageert Sagredo door te zeggen dat, ‘hoewel [hij] geen rationele tegenwerpingen kan bedenken’, hij desondanks het volste recht heeft om te betwijfelen of de door Galileo gegeven definitie correspondeert met het soort beweging dat we zien in de natuur. Alle definities zijn immers arbitrair, door wie ze dan ook worden bedacht. Sagredo is daarmee eigenlijk een relativist avant-la-lettre. De rivaliteit tussen puur menselijke perspectieven is onoverkomelijk. Elke definitie is arbitrair, elke definitie is een fictie die terugverwijst naar een auteur en geen enkele auteur kan de natuur zelf als getuige opvoeren. Niemand kan de natuur zelf laten spreken.

Galileo beschrijft vervolgens precies datgene wat Sagredo onmogelijk acht: een manier om de natuur zelf te laten getuigen over de juiste manier om haar werking te beschrijven. De vondst is het experiment dat Galileo beschrijft met de tafel, de helling en de bal. Nog steeds wordt dit voorbeeld op school onderwezen, de pedagogische en retorische kracht ervan is enorm. In de beschrijving van dit experiment maakt hij een expliciet onderscheid tussen de oorzaken van versnelling en de eigenschappen van de versnelling. Dit verschil, tussen het ‘waarom’ en het ‘hoe’ wordt gecreëerd door de kracht van de fictie tegen zichzelf te keren. ‘Iedereen’ die het experiment uitvoert zal kunnen zien dat, hoewel het ‘waarom’ van de beweging van de bal voer voor eindeloze discussies onder filosofen zal blijven, het ‘hoe’ een kwestie van demonstratie is. Degene die het experiment uitvoert (en dat is dus iedereen die Galileo’s gedachte-experiment kan lezen) zal merken dat zij gedwongen wordt om toe te geven dat de beschrijving van het ‘hoe’ klopt. Zij zal er het zwijgen toe doen. Dat deze beschrijving, deze fictie, zijn oorsprong vindt in Galileo’s hoofd doet er niet meer toe. De proefopstelling maakt het mogelijk voor de auteur Galileo om van het podium te verdwijnen.

Het maakt niet uit wie de situatie zo ensceneert, iedereen zal zich gedwongen zien om de fenomenen op dezelfde manier te beschrijven als Galileo. Tegelijkertijd wordt de lezer-experimenteerder medeplichtig gemaakt aan het aanbrengen van een onderscheid dat Galileo heeft voorgekookt: dat tussen het ‘waarom’ waar de filosofen eindeloos over kletsen en het ‘hoe’ waarvan voor eens en voor altijd de juiste beschrijving bepaald kan worden. ‘De proefopstelling speelt dus met een dubbel register: het zet het fenomeen aan tot ‘spreken’ met als doel om de rivalen [mensen die het fenomeen graag anders zouden willen begrijpen] het ‘zwijgen’ op te leggen’, schrijft Stengers.

Het maakt niet uit dat Galileo, de persoon met ambities, intenties en dromen, de ‘auteur’ is van het experiment. De fictieve wereld die Galileo bedenkt, het experiment dat hij beschrijft, ontleent zijn kracht juist aan het feit dat niemand die ermee in aanraking komt een andere interpretatie kan geven die even goed recht doet aan de observaties (en de variaties op de observaties: wat als we de helling iets steiler zouden maken…?). Precies omdat het experi­ment alle andere hypothesen ‘toelaat’ kan het dit doen: het laat ze toe om ze vervolgens te ‘verslaan’.

Galileo’s uitvinding is een manier om vaste grond te creëren in een wereld die verder aan elkaar hangt van arbitraire definities, verklaringen en interpretaties. De macht van fictie heerst kortom overal waar experimentele setups nog niet zijn doorgedrongen. Het soort waarheid dat de nieuwe moderne wetenschap uitvindt is dus een negatieve waarheid: de autoriteit van een uitspraak die zichzelf wetenschappelijk mag noemen bestaat bij de gratie van de uitvinding van een praktische manier om te demonstreren dat ze niet slechts een simpele fictie is, geen opinie zoals alle andere opinies. De beperking daarvan is volgens Stengers ook meteen duidelijk. Zo’n uitspraak, zo’n wetenschappelijk feit, is alleen te onderscheiden van deze ficties op basis van de macht om haar rivalen het zwijgen op te leggen.

Het gaat ons er niet primair om dat er hier iets gecreëerd wordt dat ‘feit’ heet, maar eerder dat er iets gecreëerd wordt dat ‘opinie’ heet. Op meerdere momenten in de gaskwestie worden verkennende onderzoeken, verslagen van bewoners en onafhankelijk wetenschappers in de wind geslagen. Dat is gelegitimeerd doordat onderzoeken die in het verschiet liggen al het bestaande bewijs reduceren tot een homogene poel die grofweg ‘opinie’ heet, in een conceptuele radslag waarvan Galileo volgens ons de oorsprong is. In het licht van de zekerheid die met het onderzoek beloofd wordt, verbleekt al het bewijs dat er dusver is als categorisch onzeker en daarom onvoldoende om bestuurlijk op te handelen. Dit is hoe de zekerheid van de toekomst en de onzekerheid van het heden een ‘zone’ creëren die tot inertie maant.

Oriëntatie

‘We berekenen nooit de kosten van onze methoden; we geloven dat ze gratis zijn. Alles heeft een prijs, zelfs helderheid: we betalen ervoor met schaduwen, soms zelfs verwoesting.’ Dat zei de Franse filosoof en wetenschapshistoricus Michel Serres ooit in een interview met zijn landgenoot en collega Bruno Latour.

Wat is de prijs van helderheid in Groningen? In de gaskwestie zien we dat die helderheid – die wij ‘zekerheid’ noemen – op twee manieren een politieke kwestie kan infecteren. Er kan onterecht gesteld worden dat de helderheid is bereikt en een technische kwestie om niets meer draait dan risico’s en het rationeel afwegen daarvan, een zaak die vervolgens overgelaten kan worden aan deskundigen en bestuurders. Maar helderheid kan ook een belofte zijn die het heden tot een ongedifferentieerde massa ‘opinies’ reduceert en daarmee elk handelen in dat onzekere heden verdacht maakt.

Het concept ‘zekerheid’ laat haar prijs maar moeilijk berekenen. Dat komt omdat zeker­heid altijd goed lijkt: iedereen en alles heeft er baat bij dat de wereld beter gekend wordt. Onzekerheid, zo zeiden we eerder, is wat dat betreft een allemansvijand. Deze manier van denken is mogelijk doordat zekerheid en onzekerheid begrippen zijn die betrekking hebben op het domein van de kennis en met ons handelen, en dus onze ethiek en politiek, niets van doen hebben.

Om de kennis van overheden en gasbedrijven over de ondergrond en de kennis van de bewoners over hun omgeving in een directe politieke relatie te brengen, is het belangrijk om het begrippenpaar zeker-onzeker achterwege te laten, omdat dat gestoeld is op een modernistisch onderscheid tussen kennen en handelen. Voor de bewoners van de Groninger gasbel is er geen onderscheid tussen kennen en handelen. Hun kennis over de scheuren in hun dak en muren en over hoeveel aardbevingen er wel of niet nog komen, heeft een directe link met hun handelen.

Vanuit de bewoners gezien is het daarom passender om in termen van oriëntatie te denken. Oriëntatie is een term die niet volgt uit een onderscheid tussen kennen en handelen, maar altijd beide combineert. Oriëntatie is met vertrouwen kunnen handelen, omdat je omgeving met enige voorspelbaarheid op je reageert. De prijs van zekerheid, van alle nog-te-schrijven rapporten en onderzoeken, is namelijk het oriëntatieverlies van de bewoners. Al die tijd weten zij niet met welke toekomst ze moeten leven. Oriëntatie als begrip laat strijd toe, want de oriëntatie die een volgend onderzoek een gasbedrijf en haar aandeelhouders oplevert kan ten koste gaan van de oriëntatie van bewoners.

De getroffenen in Groningen zijn veel meer gebaat bij een staat die, zelfs in tijden van onzekerheid, zo goed mogelijk probeert oriëntatie mogelijk te maken, dan bij een staat die enkel onzekerheid elimineert. In dat eerste geval is het ondenkbaar dat een minister zich zou verschuilen achter onzekerheid als een reden voor de staat om niet te handelen. Misschien zouden we op dit punt kunnen concluderen dat de mogelijkheid van een staat om oriëntatie te bieden hoe dan ook beperkt is in een tijd waarin de natuurlijke wereld van zichzelf steeds onvoorspelbaarder wordt. Stikstofdepositie, bosbranden, aardbevingen en overstromingen, misschien hoort oriëntatieverlies bij deze eeuw. Hoe aantrekkelijk ook, wij vinden deze analyse hier niet passen. Er zijn in de afgelopen decennia genoeg aanleidingen geweest om van Groningen een plek te maken waar bewoners zich kunnen oriënteren. Na de bevingen in Huizinge en het rapport van het SodM koos het Rijk er simpelweg voor dat niet te doen.

Literatuurlijst
Beck, U. (1997), De wereld als risicomaatschappij. Amsterdam, Uitgeverij De Balie.
• Brandsma, M., Ekker, H. en Start, R. (2016), De gaskolonie. Groningen, Uitgeverij Passage.
• Callon, M., Lascoumes, P. en Barthe, Y. (2001), Acting in an uncertain world: an essay on technical democracy. Cambridge, MA, The MIT Press.
• Deleuze, G. en Guattari, F. (1994), What is philosophy? Londen, Verso.
• Marres, N. (2005), No issue, no public. Amsterdam, Ipskamp Printpartners.
• Noordhoff, I. (2022), Ontaard Land. Amsterdam/Antwerpen, Uitgeverij Atlas Contact.
• Serres, M., Latour, B. (1995), Conversations on science, culture and time. Ann Arbor, MI, University of Michigan Press.
• Stengers, I. (2000), The invention of modern science. Minneapolis, MN, University of Minnesota Press.