Home Historisch profiel Al-Ghazali, de mysticus van de walnoot
Historisch profiel Niet-westerse filosofie

Al-Ghazali, de mysticus van de walnoot

Zowel de Koran als een filosofieboek kan volgens de middeleeuwse filosoof Al-Ghazali tot fundamentele inzichten leiden. Maar als het gewone volk zich ermee gaat bemoeien, dreigt het gevaar van misleiding.

Door Michel Dijkstra op 27 mei 2022

Al-Ghazali mysticus filosoof beeld Alamy

Zowel de Koran als een filosofieboek kan volgens de middeleeuwse filosoof Al-Ghazali tot fundamentele inzichten leiden. Maar als het gewone volk zich ermee gaat bemoeien, dreigt het gevaar van misleiding.

Cover van 06-2022
06-2022 Filosofie magazine Lees het magazine

De volgende zinnen vallen niet goed bij een vakfilosoof: ‘Vanwege het gevaar van misleiding is het noodzakelijk om gewone mensen ervan af te houden filosofische boeken te bestuderen. Precies zoals iemand die niet goed kan zwemmen moet worden behoed voor een glibberige oever, zo moeten gewone mensen worden weerhouden van het bestuderen van filosofische boeken.’

Deze woorden, die bijna als een verbod op publieksfilosofie overkomen, zijn geschreven door Abu Hamid ibn Muhammad al-Ghazali, een van de belangrijkste islamitische denkers aller tijden. In het Westen heeft deze filosoof een slechte naam, onder andere door een opmerking van Bertrand Russell in zijn Geschiedenis van de westerse filosofie: ‘Een van de volkomen orthodoxe theologen, Al-Ghazali genaamd, schreef een boek met als titel Vernietiging van de filosofen, waarin hij beweerde dat de waarheid in de Koran stond. Daarom heb je geen speculatie nodig die zich niet op de openbaring baseert (…).’ Harde woorden van sir Bertrand Russell, maar zijn ze ook waar?

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De vertaling van Al-Ghazali’s spirituele autobiografie Verlost van onzin door Cornelis van Lit en Gerko Tempelman plaatst kanttekeningen bij het geijkte westerse beeld van de Arabische filosoof. Met bewonderenswaardig geduld leggen ze uit dat je de denker vooral in zijn historische context moet lezen – dat wil zeggen, de premoderniteit. Net als bij ‘onze’ middeleeuwse denkers ligt de verhouding tussen ‘geloof’ en ‘rede’ bij Al-Ghazali subtiel. Het heeft dan ook weinig zin om zogenoemde ‘religieuze elementen’ uit zijn oeuvre te isoleren, laat staan deze als ‘irrationeel’ te afficheren. De filosoof gaat om te beginnen uit van de eenheid van waarheid: je kunt via de Koran tot waarheid komen, maar net zo goed door een filosofische redenering of door beoefening van wetenschappen als logica en wiskunde. Deze opvatting impliceert niet dat een willekeurig filosofieboek even belangrijk is als de Koran, maar wel dat zo’n tekst je fundamenteel inzicht geeft. In die zin is Al-Ghazali niet tegen filosofie, behalve als die het zicht op de waarheid vertroebelt.

Frappant genoeg wijst hij bovendien op een vorm van kennis die zich voorbij het alledaagse argumenteren en redeneren bevindt: ‘Achter de fase van het denkvermogen ligt weer een andere fase, die van inspiratie. Hierin wordt een ander type oog geopend, waarmee de mens het onzichtbare kan “zien”, datgene wat er in de toekomst gaat gebeuren en andere dingen die het denkvermogen te boven gaan.’ Al-Ghazali benadrukt dat deze geïnspireerde kennis niet haaks op het rationele denken staat, maar die in tegendeel vervolmaakt. Tot dit inzicht kwam de filosoof echter niet zonder slag of stoot, maar het vormde de vrucht van een daverende spirituele crisis die hij in Verlost van onzin beschrijft.

Sabbatical

Tot zijn veertigste gaat het Al-Ghazali (1058-1111) voor de wind. De uit een intellectueel Iraans milieu afkomstige jongen deed het zo goed op de staatsschool dat hij onderwijs mocht volgen bij Al-Juwayni, een van de belangrijkste denkers van zijn tijd, die hem de ogen opende voor de Griekse wijsbegeerte. Al-Juwayni’s respect voor zijn leerling blijkt uit uitspraken als: ‘Al-Ghazali is een verkoelende oceaan waarin je kunt verdrinken’, en: ‘Jij hebt me begraven terwijl ik nog leef. Kon je niet wachten tot ik was gestorven?’ Met deze woorden bedoelt de meester dat Al-Ghazali’s geschriften zijn werk overschaduwden.

Hoe het ook zij, na een assistentschap bij zijn meester werd de jonge filosoof hofgeleerde bij grootvizier Nizam al-Mulk, de machtigste man van zijn tijd. In de Iraanse stad Isfahan hield hij zich op het hoogste niveau bezig met islamitisch recht. Vervolgens kreeg hij in 1091 een nog prestigieuzere functie, namelijk als bestuurder van de hogeschool of madrasa van Al-Mulk in de wereldstad Bagdad. Hij kon dit beroep echter maar een jaar in alle rust uitoefenen, want toen werd zijn beschermheer plotseling vermoord.

Op dat moment slaan de twijfels bij Al-Ghazali toe. Hoewel hij de meest gerespecteerde geleerde van zijn tijd is, vraagt hij zich af of al zijn kennis over de rechtspraak, theologie en filosofie wel tot de waarheid leidt. Vrij abrupt neemt Al-Ghazali ontslag en begint een tienjarige zwerftocht, die door Gerko Tempelman en Cornelis van Lit droogjes ‘een sabbatical’ wordt genoemd. Opvallend genoeg bleef de filosoof wel steeds schrijven, waardoor zijn existentiële crisis en de oplossing daarvan goed te reconstrueren zijn.

Waarheidszoeker

Centraal in Al-Ghazali’s onderzoek staat de vraag naar de absolute waarheid. Kunnen wij haar kennen? Hierbij haalt de filosoof graag het volgende, anonieme citaat aan: ‘Iemand vroeg: “Is er openbaring mogelijk na de Profeet?” Er werd geantwoord: “Nee, maar er zijn wel mentaal begrip, redeneringen en waarlijke intuïtie.”’ Deze woorden tonen aan dat waarheidszoekers er goed aan doen om zich in filosofische en theologische geschriften te verdiepen. Hierbij blijft het echter de vraag in hoeverre filosofie en theologie de mens tot waarheid kunnen leiden.

Al-Ghazali presenteert zijn kennistheoretische antwoord op deze kwestie in een notendop. Die dop mogen we hier trouwens bijna letterlijk nemen, want de filosoof schrijft: ‘Neem bijvoorbeeld kennis over de eenheid van God. We kunnen deze kennis verdelen over vier stadia: de kern, het binnenste van de kern, een omhulsel, en datgene wat het omhulsel omvat. Denk daarbij aan een walnoot: zijn vruchtvlees, zijn olie, zijn dop en de bolster.’

Dit beeld van de walnoot geeft aan dat de mens stapje voor stapje tot de hoogste kennis kan komen. De buitenste laag van de noot of bolster ken je alleen als er een walnotenboom in je achtertuin staat, want deze dikke groen schil is er in de supermarkt afgehaald. Al-Ghazali vergelijkt de bolster met aangenomen meningen, die op zichzelf genomen onbruikbaar zijn en ver van de waarheid afstaan: ‘Het enige nut is om hem zo lang mogelijk te bewaren als hij nodig is om de vrucht te beschermen.’ Toegepast op het voorbeeld houdt dit in dat de mens hoort dat er maar één God is, maar hier niets van begrijpt.

De dop, die we met de notenkraker te lijf gaan, staat voor een door de ratio ondersteunde mening. Opvallend genoeg vereenzelvigt Al-Ghazali de theologie met dit onderdeel. Hij stelt dat de meeste mensen met hun hart geloven en dit ook kunnen verwoorden. Filosofie is echter waardevoller dan theologie omdat filosofen ‘het licht van de rede’ kunnen laten schijnen op uitspraken over Gods eenheid, zoals: ‘Er is geen god dan God.’ Daarom vergelijkt Al-Ghazali de filosofie met de het binnenste van de walnoot, die niet toevallig op een stel hersenen lijkt. Hij beweert namelijk dat filosofen noch zomaar zaken aannemen, noch zich door hun emoties laten overmeesteren. Integendeel, wijsgeren proberen met hun rede de waarheid te achterhalen, bijvoorbeeld van Gods eenheid. Maar het probleem met deze kwestie is dat je deze eenheid niet ontdekt zolang je erover spreekt. Filosoferen over eenheid is iets anders dan deze belichamen.

Vandaar dat er nog een laatste kennistheoretische stap nodig is, die Al-Ghazali vergelijkt met de olie in de het binnenste van de walnoot. Deze kostbare en tegelijkertijd verborgen olie staat symbool voor de geïnspireerde kennis van de islamitische mystici of soefi’s. Beroemde auteurs van deze traditie, zoals de dertiende-eeuwse Mevlana Rumi, stellen dat zij zichzelf helemaal hebben losgelaten om op te gaan in het goddelijke mysterie. Of, zoals Al-Ghazali zelf stelt: op het hoogste kennisniveau filosofeer je niet meer over eenheid, maar ervaar je enkel en alleen eenheid.

Intuïtieve kennis

Deze intuïtieve of geïnspireerde kennis van de mystici vormde het eindpunt van Al-Ghazali’s zoektocht naar de waarheid. Hij kwam er paradoxaal genoeg achter dat je de hoogste kennis niet in woorden kunt vatten. Maar deze opvatting impliceert geenszins dat de filosoof de rede afschrijft. Integendeel, na zijn ontdekking van de mystieke kennis ging Al-Ghazali opnieuw op hogescholen lesgeven en mengde hij zich in allerlei juridische kwesties. Het lijkt erop dat zijn inzicht in de grenzen van de rede zijn vertrouwen in diezelfde rede juist versterkte.

De sleutel tot deze op het eerste gezicht tegenstrijdige houding van Al-Ghazali is gelegen in de walnootmetafoor. Bolster, dop, vruchtvlees en olie vormen namelijk een organische eenheid; de onderdelen kunnen niet zonder elkaar. De bolster is op zichzelf genomen misschien niet waardevol, maar beschermt wel de dop en daarmee indirect de kostbaarste elementen van de noot. Mystieke kennis mag dan wel het hoogste doel zijn, maar voor Al-Ghazali is de mens bovenal een redelijk wezen dat zijn verstand kan gebruiken om de werkelijkheid te doorgronden. Zijn voorzichtigheid om het gewone volk in contact te brengen met filosofieboeken heeft dan ook in de eerste plaats met het gevaar van verwarring te maken. Een minder in de filosofie geschoold persoon, zo beweert Al-Ghazali, is snel geneigd om allerlei aannames en dogma’s in zijn denken op te nemen. Zelf gaf hij het goede voorbeeld door zich eerst tientallen jaren intensief met wijsbegeerte bezig te houden.

En wat te denken van Al-Ghazali’s intuïtieve kennis? Deze speelt misschien een grotere rol in onze zogeheten rationaliteit dan we willen toegeven. Bijvoorbeeld bij de oplossing van een logisch of wiskundig probleem. Juist op de momenten waarop we er niet actief over nadenken beleven we een eureka-moment. In zekere zin bedenk je dan niet het antwoord, maar belichaam je het. Of bij de keuze van de ‘ware levenspartner’? Om in Al-Ghazali’s beeldspraak te blijven: op zulke momenten vat de olie vlam.