Home Mens en natuur De kikker die uit het natuurgebied springt
Mens en natuur

De kikker die uit het natuurgebied springt

Door Erno Eskens op 21 maart 2017

Cover van 01-2017
01-2017 Wijsgerig Perspectief Lees het magazine

‘De weg naar de invoering van nieuwe dierenrechten lijkt lang’, schrijft Erno Eskens. Het beschermen van natuurgebieden is daarom wellicht een goed alternatief. Bescherm een bijzonder ecosysteem, en daarmee direct de dieren die daarin leven. Maar wat te doen met de kikker die uit het natuurgebied springt? 

De eerste dierenbeschermers probeerden vanaf ongeveer 1800 de bescherming van dieren wettelijk te regelen. Bescherming is hier gebaseerd op hoe mensen denken dat dieren behandeld moeten worden. De Brit Henry Salt is de eerste schrijver die in 1892 vraagtekens plaatst bij die ‘humane’ behandeling van dieren, omdat menselijke belangen hierin altijd doorslaggevend zijn. Niet de menselijke fatsoensnormen moeten centraal staan, stelt hij, maar de belangen en verlangens van de dieren zelf. Om die belangen en verlangens veilig te stellen, pleit hij voor het toekennen van wettelijke rechten aan dieren.

Het werk van Salt raakte in de vergetelheid, totdat de Australische filosoof Peter Singer in 1975 Animal Liberation publiceert. De manier waarop dieren in de grootschalige vee-industrie worden behandeld, toont volgens hem het gelijk van Salt en het deficit van de humane zorgplicht. Juist omdat het humane belang hierin vooropstaat, leggen de belangen van de dieren het in de praktijk af tegen die van de mens. Dieren worden volgens Singer systematisch gediscrimineerd. In navolging van Richard Ryder spreekt hij van speciecism, ofwel ‘soortisme’, een vorm van discriminatie die hij vergelijkt met racisme en seksisme.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Het werk van Singer zet filosofen en activisten ertoe aan om op zoek te gaan naar nieuwe wettelijke manieren om dieren te beschermen. Dit resulteert in dierenrechtentheorieën, die onder meer door Tom Regan, Steven Wise, Robert Garner en Gary Francione in substantieel verschillende varianten worden uitgewerkt. De centrale gedachte bij al deze denkers is dat dieren universele en onvervreemdbare rechten moeten krijgen om ze te beschermen tegen de mens. Aanvankelijk ligt hierbij de nadruk op negatieve rechten (het recht om gevrijwaard te blijven van…), maar vanaf de jaren negentig klinkt ook sterker het pleidooi om dieren positieve rechten (het recht op…) te geven.

Het pleidooi voor dierenrechten vindt langzaam meer gehoor bij filosofen, maar het lukt niet om de handen ervoor op elkaar te krijgen in de parlementen. Omdat de weg naar de invoering van de dierenrechten lang lijkt, proberen advocaten, filosofen en dierenactivisten alternatieve wegen te bewandelen. Bij hen klinkt sinds een paar jaar de roep om dieren (ook) via omgevings- en groepsrechten te beschermen. Omgevingsrechten beschermen bijzondere ecosystemen, inclusief de dieren daarbinnen, door in de wet vast te leggen dat deze gebieden gevrijwaard blijven van al te invasief gedrag van mensen. Groepsrechten beschermen dieren door de groep, kudde of zwerm waarin zij zich ophouden een speciale wettelijke status te geven.

Ik zal hieronder een aantal aanzetten tot omgevings- en groepsrechten bespreken. Dat doe ik aan de hand van een lastige vraag: wat doen we met het dier dat de specifieke leefomgeving (meestal een natuurgebied) of de groep verlaat?

Rivier met rechten

In Nieuw-Zeeland heeft de Whanganui, de op twee na grootste rivier van het land op 30 augustus 2012 de status van rechtspersoon gekregen. Het stroomgebied is daarmee geen  (rechts-)object meer. Het is nu een ‘levend geheel’ met rechten. In de ‘Ruruku Whakatupua’, een wetsdocument, is geregeld dat de rivier bezittingen kan hebben en processen mag aanspannen tegen eenieder die haar bedreigt.
 
Natuurlijk is het voor een rivier een beetje lastig om zelf naar de rechtbank te gaan, maar daar is een creatieve oplossing voor gevonden: het nieuwe rechtssubject wordt vertegenwoordigd door voogden die namens de rivier processen voeren. Opmerkelijk is dat niet alleen de plaatselijke bevolking, verzameld in de Whanganui River Iwi, tot voogd is benoemd, maar ook de NieuwZeelandse overheid zelf. En dat terwijl diezelfde overheid zich bijna 140 jaar heeft verzet tegen de statusverandering van de rivier. De ontwikkelingen in Nieuw-Zeeland staan niet op zich. In tal van landen zijn mensen geïnspireerd door de gedachte dat je persoonsrechten aan natuurgebieden kunt toekennen.

Misschien helpt het om dieren zo te beschermen. Maar wat gebeurt er met de kikker die uit het natuurgebied springt? Is die min of meer vogelvrij, net als de reeën die aan de overzijde van een ecoduct worden opgewacht door jagers omdat ze toevallig een natuurgebied verlaten? Dat zou als een vorm van onrecht voelen, omdat de kikker en de ree binnen en buiten dat natuurgebied nog steeds min of meer dezelfde belangen hebben. Waarom zou je die de ene keer wel serieus nemen en de andere keer niet?

De Canadese filosofen Sue Donaldson en Will Kymlicka roepen in Zoopolis op om beter te kijken naar de relatie die gemeenschappen (groepen) dieren met menselijke politieke gemeenschappen hebben. Er zijn verschillende relatievormen en deze vormen zouden volgens hen moeten leiden tot verschillende politieke rechten voor dieren. Donaldson en Kymlicka stellen voor dat we groepen wilde dieren als soevereine naties gaan zien. Zij zijn autonome gemeenschappen, en mensen mogen hun leefgebied niet zomaar binnendringen. Ook migrerende groepen dieren kunnen soevereine naties zijn. Als een zwerm ganzen bij Zevenaar de grens binnenzweeft, dan vliegt een ‘soevereine gemeenschap’ ons land binnen. De ganzen hebben recht op zelfbestuur; mensen moeten hen zoveel mogelijk met rust laten, waarbij het niet uitmaakt of ze nu toevallig boven een natuurgebied vliegen of boven de stad. 
 

Binnenvliegende naties

Het idee van binnenvliegende naties is even wennen, maar het is denkbaar. Maar wat doe je met die ene gans die de zwerm verlaat? Wat doe je met die ene gans die de vijver in het park opzoekt terwijl de rest doorvliegt? Verliest dat dier dan zijn rechten als lid van een soevereine gemeenschap? Donaldson en Kymlicka stellen dat dit inderdaad het geval is. Maar deze gans zou volgens hen wel andere groepsrechten moeten krijgen zodra ze tot andere groepen gaat behoren. Parkganzen moeten dan worden beschouwd als denizens. Ze zijn liminale dieren, dat wil zeggen dat ze temidden van mensen leven zonder gedomesticeerd te zijn.

En wat doen we dan met de gans die in de stal belandt om daar veren te produceren? Wel, het gebruik van ganzen voor hun veren is volgens Kymlicka en Donaldson een vorm van ontoelaatbare uitbuiting en een schending van de persoonsrechten van het dier. Tot welke groep het dier ook behoort, het zou altijd onvervreemdbare persoonsrechten moeten hebben, zoals het recht om niet gedood, gevangengehouden, en gemarteld te worden voor menselijk gewin. Dieren die al gedomesticeerd zijn, hebben volgens hen recht op burgerschap. Omdat ze deel uitmaken van gedeelde gemeenschappen met mensen, zouden ze ook het recht moeten hebben de voorwaarden van het samenleven te bepalen.

Het is even wennen, deze indeling. Maar het is verfrissend om eens op deze manier naar dieren te kijken. Het biedt mogelijkheden om bescherming te bieden aan specifieke groepen, als aanvulling op de onvervreemdbare en universeel geldende persoonsrechten die voor elke dier horen te gelden. Ik heb sympathie voor de aanpak van Donaldson en Kymlicka – politieke rechten zijn zeker zinvol als ze vergezeld gaan van universele en onvervreemdbare persoonsrechten.

De vraag is natuurlijk of die persoonsrechten er ook echt komen. En juist daar zit mijn angst. Ik zou huiverig zijn als we eerst de groepsrechten invoeren en dan nog eens gaan praten over de universele persoonsrechten. Niet dat Donaldson en Kymlicka dit voorstaan; zij pleiten juist bij alle groepen dieren voor het recht zich ergens te vestigen, en wat van hun leven te kunnen maken. Maar wanneer we ons alleen op groepsrechten richten zou de gans die van groep wisselt of die een bepaald gebied verlaat, in afwachting van de tijd dat de mensheid het idee van onvervreemdbare persoonsrechten omarmt, zomaar het gros van zijn rechten kunnen verliezen. Dit zou onrechtvaardig zijn, omdat de grenzen door mensen getrokken worden; we zien hier voorbeelden van in het wildbeheer in Nederland. Hetzelfde geldt voor de kikker die met een sprongetje het stroomgebied van Wanganui-rivier verlaat.

Zijn universele en onvervreemdbare persoonsrechten echt de enige oplossing voor de kikker die uit het natuurgebied of de gans die uit zijn groep springt? Ik denk het wel. We moeten het soortisme uit onze Universele Verklaring van de Rechten van de Mens schrappen en ook dieren als dragers van onvervreemdbare persoonsrechten gaan zien. Ook zij verdienen immers beschermen tegen marteling, verveling en andere ellende, ook zij hebben het recht op een eigen leven. 
 

Ecocide

In Ecuador test men een heel andere oplossing voor het probleem van de kikker uit. Het land heeft besloten dat een dier altijd rechten behoudt omdat de rechten heeft. Of het nou de natuur tussen de stoeptegels is of die in een fraaie ecologische hoofdstructuur, in Ecuador geniet alle natuur sinds 2008 grondwettelijke bescherming.

Het idee om de gehele natuur, inclusief alle groepen dieren en alle leefomgevingen, persoonsrechten te geven heeft ook postgevat in andere landen. In Bolivia is in 2012 de ‘Ley de la Madre Tierra’ (Wet van Moeder Aarde) aangenomen. Ook deze wet beschermt de natuur als geheel. De actiegroep Rights of Mother Earth ondersteunt groeperingen in meerdere landen, waaronder Nederland, die ook deze kant op willen gaan.

Ik ben huiverig voor deze aanpak. De categorie ‘natuur’ is te alomvattend en de betekenis van het begrip is ingevuld door de mens. De rechter zal eisen dat Moeder Natuur overal op dezelfde manier wordt bejegend. Dus of je mag niets meer met de natuur – geen weg, geen vliegveld, niets – of je mag alles. Als één rechter de bouw van één vliegveld, weg of huis toelaat, moeten rechters dat overal toestaan. De jurisprudentie zal zich dus tegen de natuur en dus ook tegen de dieren daarbinnen keren, denk ik. Er komen juridische precedenten waardoor schendingen van de natuur overal moeten worden getolereerd. Wie de natuur als geheel beschermt, verliest dus de juridische mogelijkheid om natuurgebieden extra te beschermen.

Dit gevaar van een te generalistische aanpak treft in mijn ogen ook het gebruik van het woord ‘ecocide’. In 1972 sprak de Zweedse premier Olaf Palme voor het eerst van ecocide ofwel grootschalige natuurmoord. De term is de laatste decennia bekender geworden door het werk van de Schotse activiste Polly Higgins. Zij ijvert voor een wet die het mogelijk moet maken om natuurvervuilers te vervolgen wegens ‘misdaden tegen de natuur’. Het Internationaal Gerechtshof zou zich over dit soort aanklachten moeten bekommeren aan de hand van een nieuwe ecocide-wet. Het lijkt de dieren enige bescherming te kunnen bieden.

Je zou de oproep tot het vervolgen van ecocide kunnen zien als een pleidooi voor de invoering van een mengvorm van een persoons-, groeps- en omgevingsrecht. De vooronderstelling is namelijk dat een geografisch afgebakende groep levende wezens negatieve persoonsrechten heeft en dat deze op groepsniveau beschermd moeten worden. We kunnen een paar kritische kanttekeningen maken bij deze aanpak. In definities van ‘-cides’ is altijd sprake van een zekere doelbewustheid. Genocide is bijvoorbeeld het doelbewust en systematisch doden van een bevolkingsgroep. Juist omdat er volgens een vooropgesteld plan op grote schaal wordt gedood, is er sprake van een -cide. Bij de vernietiging van natuurgebieden is de grootschaligheid vaak wel aantoonbaar, maar voor de doelgerichte opzet ligt dat anders. Bedrijven en staten zijn doorgaans niet uit op natuurvernietiging, maar op grondstoffen of een betere infrastructuur. Hun doel is een snelweg, goud, hout of kobalt. Dat de natuur daarbij het onderspit delft is volgens hen collatoral damage. Het is een bijeffect.

Higgins erkent dat de term ‘ecocide’, juist vanwege de afwezigheid van doelgerichtheid, problematisch is. Ze lost het op door te spreken van ‘onopzettelijke ecocide’. Ze laat de doelbewustheid als criterium voor deze specifieke -cide dus vallen. Daarmee ligt volgens haar de weg open om landen en bedrijven die de natuur grootschalig om zeep helpen voor een internationaal gerechtshof te slepen. Maar zou het gerechtshof ‘onopzettelijke ecocide’ veroordelen? Ik vermoed dat de rechters dat niet doen. Een onopzettelijke -cide past niet in het recht. Ermee instemmen zou de weg openzetten voor de vervolging van allerlei andere ‘onopzettelijke -cides’. Dit zou het recht vervagen.

Wie natuurvernietiging en daarmee het systematisch uitmoorden van levende wezens wil veroordelen, kan beter van ‘zoöcide’ spreken. Daarvan zou sprake zijn als individuele mensen, dieren, planten en andere wezens met persoonsrechten op grootschalige wijze en doelbewust worden uitgemoord. We zouden het Internationale Gerechtshof dan kunnen vragen om daders te vervolgen wegens misdaden tegen de menselijkheid en tegen de dierlijkheid. Het Gerechtshof kan dan alle individuele levende wezens beschermen op basis van hun onvervreemdbare rechten. 
 

Unieke vogel

Ik besef dat het toekennen van onvervreemdbare persoonsrechten aan alle wezens met belangen onvoldoende is. We hebben ook groepsbeleid en regionaal beleid nodig om rechtsongelijkheid in het mensen-, dieren- en plantenrijk tegen te gaan. Ik zou deze categorie rechten secundair willen noemen, omdat ze aanvullend moeten zijn op de wat mij betreft primaire onvervreemdbare persoonsrechten en omdat ze per land of stad kunnen verschillen. Ze bieden daarmee ook iets minder zekerheid en zijn daarmee ook van secundair belang.

De secundaire rechten (groeps- en omgevingsrechten) zijn gericht op het beschermen van al dan niet gelokaliseerde groepen dieren en planten. Via deze rechten bescherm je hun belangen door hun gezamenlijke ‘huis’ – dat waar de betrokkenen in zitten, toe behoren of bij betrokken zijn – tot rechtspersoon te maken. Je trekt dan als het ware een kring en zegt: iedereen hierbinnen valt onder dit recht. Zo schep je een huis voor deze inwonenden of betrokkenen, waar de mens niet zomaar alles mag doen of altijd maar mag binnentreden.

Natuurbeschermers zijn doorgaans van mening dat de ecologische waarde van een levend wezen of een natuurgebied bepalend moet zijn voor het toekennen van groeps- of omgevingsrechten. Het gaat hen daarbij om uniciteit en kwantiteit van soorten. Zeldzame planten en dieren verdienen bescherming, vooral als ze zich ergens geconcentreerd voordoen. We hebben hier te maken met externe argumenten, omdat de argumenten niet intrinsiek aan het dier of de plant zelf zijn gebonden. Het gaat hier niet om individuele belangen van individuele dieren of planten, maar eerder om ‘soort’, natuurschoon, museale waarde en biodiversiteit.

Ik heb geen bezwaar tegen dit soort externe argumenten. Als je een schilderij wilt beschermen omdat het uniek is, waarom dan niet ook een unieke vogel? Maar we moeten ervoor waken dat we alleen deze weg kiezen, iets waar de meeste natuurbeschermingsorganisaties toe neigen. Zij zien ecosystemen als belangrijker dan individuele dieren, en vinden dat we die eerst moeten beschermen. Dat is al moeilijk genoeg, zeggen ze. In hun pragmatische documenten vallen opmerkelijk vaak de termen ‘soort’, ‘uniek’, ‘biodiversiteit’ en ‘landschapswaarde’. Alles draait bij hen om de bescherming van het uitzonderlijke. Op zich begrijpelijk, want soorten en landschappen die verdwijnen, keren niet meer terug. Maar waarom zou de kikker die bijna is uitgestorven meer bescherming tegen gevaar en ellende verdienen dan de kikker die nog veel soortgenoten heeft? Je wilt toch ook niet dat Chinezen minder rechten krijgen dan de inwoners van Liechtenstein omdat ze toevallig met heel veel zijn?

Zo blijft de poging om zeldzame dieren of planten te beschermen op basis van externe argumenten iets onrechtvaardigs houden. Het enige wat we kunnen doen is dit onrecht zo veel mogelijk tegengaan door primair de onvervreemdbare, persoonsrechten voor alle dieren, planten en andere belanghebbenden te regelen. We moeten dieren en andere wezens daarbij niet alleen een persoonsrecht geven om gevrijwaard te worden van onnodige ellende, we horen ze ook een recht te geven op hun eigen pursuit of happiness. Dieren en andere levende wezens met belangen moeten het recht krijgen om hun eigen leven te leiden. Zie ze dus primair als wereldburgers met onvervreemdbare rechten. Vervolgens kun je altijd nog eens kijken of je de Waddenzee tot natuurgebied met persoonsrechten verklaart of specifieke groepen dieren en planten rechten geeft. 
 

Democratie voor dieren

Tot het primaire recht voor dieren behoort wat mij betreft, net als Donaldson en Kymlicka voorstellen, ook het onvervreemdbare recht op politieke inspraak en vertegenwoordiging. Tot nu toe hebben alleen mensen een vertegenwoordiging in de politiek. Die beperking is onrechtvaardig. Het dier dat wegrent, dat gilt, dat ergens naar verlangt, verheft op zijn eigen wijze zijn stem. Het is aan ons om deze stem ook als politieke stem te zien. Mensen stemmen met een rood potlood, dieren met hun gedrag. Het is aan ons om ook de dierenstem op de een of andere manier mee te tellen.

Je zou, zoals ik in 2009 in Democratie voor dieren voorstelde, een paar zetels in de Tweede Kamer kunnen reserveren voor gekozen vertegenwoordigers van dieren, planten en andere wezens met belangen. (Denk daarbij ook aan vertegenwoordigers van toekomstige generaties.) Maar met slechts een paar zetels in de Tweede Kamer zou de stem van dieren nog steeds het onderspit delven. Daarom denk ik nu dat we de Senaat een controlerende rol moeten geven. We kunnen dit orgaan zo omvormen dat het niet alleen kijkt naar de kwaliteit van wetgeving, maar ook de gevolgen voor niet-menselijke wezens in ogenschouw neemt. Wellicht is het een idee dat de senatoren, geholpen door een adviserend team van ethologen, biologen, juristen en filosofen, de taken verdelen. We zouden ze individueel verantwoordelijk kunnen maken voor specifieke groepen dieren, planten et cetera, waarbij we alle belanghebbenden een senator toewijzen. Stel je even een taxonomie voor waar alle levende wezens in staan. We zouden de taxa kunnen verdelen onder de senatoren, waarbij zij de taak krijgen om de wezens daarbinnen te vertegenwoordigen. Op die manier weten we zeker dat naar de belangen van alle betrokkenen wordt gekeken. En de Senaat, die sommigen al willen afschaffen wegens politisering en een te onduidelijk takenpakket, zou er gelijk een heldere controlerende functie door krijgen.