Home De geest als middelpunt

De geest als middelpunt

Biograaf Jürgen Kaube verschaft de lezer inzicht in Hegels leven en werk. Hij laat zien dat de grote Duitse idealist lang niet altijd liefdevol was.

Door Jabik Veenbaas op 15 juli 2022

Georg Wilhelm Friedrich Hegel filosoof

Biograaf Jürgen Kaube verschaft de lezer inzicht in Hegels leven en werk. Hij laat zien dat de grote Duitse idealist lang niet altijd liefdevol was.

Cover van 07/08-2022
07/08-2022 Filosofie magazine Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

In de inleiding bij de nieuwe biografie van Hegel vergelijkt auteur Jürgen Kaube het Duitse idealisme met de eerste, nog onbemande ballonvaart. Op 4 juni 1783 lieten de gebroeders Montgolfier hun ballon opstijgen; hij bleef tien minuten in de lucht en bereikte een hoogte van 2000 meter. ‘Dat was idealisme,’ stelt Kaube, ‘je door bijna niets en een gedachte – hier het idee dat hete lucht een opwaartse beweging teweegbrengt – tot een hoogte te verheffen die je in staat stelt de aarde vanuit een volstrekt onbekend perspectief te beschouwen, zonder daarbij direct commerciële, politieke of religieuze motieven te hebben.’

De vergelijking lijkt me nogal ongelukkig gekozen. De eerste ballonvaart van de gebroeders Montgolfier betekende namelijk een triomf voor de empirische wetenschap. De gebeurtenis markeert het begin van een tijdperk waarin de mens zijn langgekoesterde wens om zich tot in de lucht te verheffen vervulde. Maar het idealisme van Georg Wilhelm Friedrich Hegel (1770-1831) verkeerde nu juist op gespannen voet met de empirische wetenschap. Kaube laat dit zelf duidelijk zien in deze compacte en goed geschreven biografie, die in 2020 verscheen en nu soepel is vertaald door ervaren Hegel-vertaler Willem Visser. Zo bleek Hegel onder meer gekant tegen de fysica van Newton en geloofde hij niet dat water slechts een combinatie is van twee elementen. Hegel liep, met andere woorden, niet in de pas met de wetenschappelijke ontwikkelingen van zijn tijd.

In het Duitsland van 1800 maakten wetenschap en technologie een explosieve groei door – denk aan de ontwikkeling van de stoommachine of de innovaties van de textielfabricage. Kaube stelt dan ook terecht de vraag hoe het kan dat er in het Duitse denken van die tijd snel na elkaar een aantal filosofieën ontstond die niet de empirische wereld, maar het bewustzijn, de geest, als het middelpunt van de wereld opvatten.

Wereldgeest

Hegel bracht zijn studietijd door aan het Stift, het theologisch college van de universiteit van Tübingen, waar hij vanwege zijn zwaarwichtige manier van doen ‘de oude man’ werd genoemd. Hij raakte er bevriend met de dichter Hölderlin en het toen nog piepjonge wonderkind Schelling. Toen in 1789 de Franse Revolutie uitbrak, leidde dat bij de drie vrienden tot groot enthousiasme voor de revolutionaire idealen. Schelling vertaalde ‘La Marseillaise’ in het Duits en Hegel was erg onder de indruk van Rousseau (1712-1778), een denker die de idealen van de Franse Revolutie sterk had beïnvloed.

Rousseaus positie in het verlichtingsdebat trok Hegel sterk aan. Rousseau richtte zich enerzijds krachtig tegen het traditionele christelijke geloof, maar anderzijds tegen de neiging van de verlichtingsdenkers om elke vorm van geloof volstrekt af te wijzen zonder naar vervanging te zoeken. Hier vinden we vermoedelijk ook het antwoord op de vraag van Kaube: het idealisme vormde een antwoord op de sceptische kaalslag die in het verlichtingstijdperk dreigde.

Hegel zocht naar een mythologie van de rede die het christendom kon vervangen

Anders dan Rousseau hield Hegel vertrouwen in de menselijke rede. Geleidelijk ontwikkelde hij zijn eigen filosofische systeem, waarin hij zocht naar een mythologie van de rede die het christendom kon vervangen. In 1799 verhuisde hij naar Jena. Daar promoveerde hij en was hij van 1801 tot 1806 docent. In die jaren voltooide hij zijn eerste hoofdwerk, Fenomenologie van de geest. Hegel beargumenteert daarin dat er sprake is van een alomvattende ‘wereldgeest’, die in samenhang met de werkelijkheid een sociale en historische ontwikkeling doormaakt. Dat gebeurt op dialectische wijze: schijnbare tegenstellingen – een these en een antithese – worden uiteindelijk ‘opgeheven’ in een synthese. Volgens Hegel realiseert de ‘wereldgeest’ in dat dialectische proces zijn eigen vrijheid, een proces dat ten slotte uitmondt in een stadium van zelfreflectieve vervulling.

Elke week aan het denken worden gezet door de grootste denkers uit de geschiedenis van de filosofie? Schrijf u in voor de gratis nieuwsbrief

Meld u aan voor onze nieuwsbrief

Ontvang elke woensdag het laatste filosofie nieuws, de beste artikelen van de week en af en toe een aanbieding.
Ontvang wekelijks het laatste filosofienieuws, de beste artikelen en af en toe een aanbieding.

Na zijn tijd in Jena was Hegel nog rector van een gymnasium in Neurenberg en hoogleraar in Heidelberg. In 1818 werd hij aangesteld als hoogleraar aan de toen nog maar negen jaar oude universiteit van Berlijn. Daar stond hij bekend om zijn abominabele spreekstijl. Kaube vindt wat fraaie citaten om dat te illustreren. Zoals dit, in de Hallische Jahrbücher: ‘Zijn duistere, abstruse taal en zijn langgerekte, nasale, knarsende, steeds onderbroken voordracht schrikte af.’ Toch werd Hegel zeer populair en trok hij al snel volle zalen. Beroemd is het verhaal van de jonge Schopenhauer, die met instemming van Hegel als universitair docent aan de filosofische faculteit van Berlijn werd aangesteld. Schopenhauer wilde beslist op dezelfde uren als Hegel lesgeven om zijn bewonderde collega naar de kroon te steken. Waarop hij tot zijn chagrijn voor vrijwel lege zalen kwam te staan, iets wat hij Hegel nooit heeft vergeven.

Kaube weet bestaande clichébeelden van Hegel af en toe overtuigend te nuanceren. Zo relativeert hij de fameuze ondoorgrondelijkheid van Hegels colleges. Aan de hand van voorbeelden maakt Kaube duidelijk dat Hegel ook heel helder kon uitleggen en suggereert hij dat Hegel zich als docent vooral bezighield met de kennisverwerving van zijn toehoorders.

Godsbewijs

Verder komt Kaube met een aantal boeiende uitweidingen over Hegels privéleven. Hegel ging blijkbaar niet altijd even liefdevol om met zijn nabije omgeving. Hoewel hij de seksuele voortplanting in zijn wijsbegeerte eenzijdig verbond met het huwelijk, had hij zelf een buitenechtelijke zoon, Ludwig. Hij nam Ludwig na de dood van diens moeder op in zijn gezin en liet hem de naam Hegel dragen. Op zichzelf genomen een barmhartige daad, maar toen Ludwig tijdens een werkstage op een kleine diefstal werd betrapt, ontnam Hegel hem abrupt zijn achternaam, wat een vreselijke vernedering voor de jongen betekende.

Ook het verhaal van Hegels zus Christiane is schrijnend. Zij was een uitzonderlijk intelligente vrouw, die ongehuwd bleef en zich in een onderdrukkende mannenwereld staande moest zien te houden. Uiteindelijk lukte dat haar niet meer en belandde ze in het gesticht. Toen ze een jaar nadien genezen werd verklaard, schreef Hegel haar een vreemde brief. Daarin rakelde hij alle ellende die ze had doorgemaakt op. Tegelijkertijd hamerde hij erop dat ze vooral moest ‘vergeten wat er gebeurd is’. Christiane zou uiteindelijk zelfmoord plegen.

Hegel stond bekend om zijn abominabele spreekstijl

Kaube verschaft zijn lezers niet alleen inzicht in Hegels leven, maar stelt ons ook in staat om diens werk te leren kennen en om daar grotere verbanden in aan te wijzen. Sterk is bijvoorbeeld het hoofdstuk dat hij wijdt aan Hegels bemoeienis met de godsbewijzen. Hegel was een tegenstander van het roman­tische godsidee, het idee dat we God niet met ons kenvermogen kunnen benaderen, maar alleen met ons gevoel.

Ook nam Hegel de wapens op tegen Immanuel Kant, die beargumenteert dat alle godsbewijzen te herleiden zijn tot het ontologische godsbewijs. Dat bewijs gaat als volgt: we hebben een begrip van God als almachtig wezen dat groter is dan wat dan ook. Iets wat bestaat is ­sowieso groter – of beter – dan iets wat niet bestaat. Daarom moet God wel bestaan. Dit godsbewijs deugde volgens de sceptische Kant niet. Het bestaan van God, stelde hij, zou nooit uit ons begrip van God kunnen worden afgeleid.

Hegel ziet het ontologische godsbewijs juist als ‘het enige waarachtige’ godsbewijs. Voor hem is ons begrip nu eenmaal het instrument bij uitstek om tot kennis te komen. Door dit uit te lichten laat biograaf Kaube niet alleen zien dat Hegel een consequente idealist bleef, maar ook dat zijn mythologie van de rede religieuze trekken had.

Hegel. Een biografie
Jürgen Kaube
vert. Willem Visser
Ten Have
544 blz.
€ 34,99