Home Historisch profiel Jean-Luc Nancy, de filosoof met het vreemde hart
Historisch profiel

Jean-Luc Nancy, de filosoof met het vreemde hart

Na zijn harttransplantatie voelde Jean-Luc Nancy nog sterker dat wij voor onszelf altijd een vreemdeling zijn.

Door Femke van Hout op 22 oktober 2021

Jean-Luc Nancy filosoof beeld Hajo de Reijger

Na zijn harttransplantatie voelde Jean-Luc Nancy nog sterker dat wij voor onszelf altijd een vreemdeling zijn.

Cover van 11-2021
11-2021 Filosofie magazine Lees het magazine

Twee jaar geleden vroeg een collega hem tijdens de conferentie ‘Thinking with Jean-Luc Nancy’ hoe we de toekomst kunnen sturen. ‘Dat weet ik niet,’ antwoordde Jean-Luc Nancy (1940-2021) met een twinkeling in zijn ogen. ‘Dat weet niemand. Kijk, ik kan zo de zaal uit lopen op weg naar een volgende lezing en – pats! – op de grond vallen. Dat valt niet te plannen.’

Dat het leven altijd onzeker zou blijven ervoer Nancy, die op 23 augustus 2021 overleed, aan den lijve. Begin jaren negentig onderging de Franse denker een harttransplantatie, waarna hij bleef worstelen met kanker en andere ziektes. In zijn veelzijdige filosofische oeuvre komt de onbeheersbaarheid van zowel het eigen lichaam als de wereld eromheen dan ook steeds weer naar voren. Zo schreef hij in 2020 nog een boek over het coronavirus – dat, met een knipoog naar Nietzsches boek Menselijk al te menselijk, An All-Too-Human Virus heet. Hierin stelt hij dat het virus ons koppige geloof in vooruitgang uitdaagt door de breekbaarheid van de menselijke conditie te onthullen. Toch is dit geen reden voor wanhoop. Als we ons onzekere bestaan leren omarmen, kunnen we volgens Nancy juist voelen hoe zinvol het eigenlijk is, iets wat we vaak over het hoofd dreigen te zien.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Onbepaald bestaan

Al vroeg kenmerkt Nancy’s filosofische carrière zich door een ongekende snelheid en intensiteit. Vlak nadat hij op 22-jarige leeftijd in Parijs zijn diploma wijsbegeerte heeft gehaald, publiceert hij in hoog tempo over denkers als Marx, Hegel, Heidegger en Breton. In totaal verschijnen van zijn hand ruim honderdvijftig boeken en honderden teksten, waarin hij grote filosofische thema’s als vrijheid, religie en gemeenschap verbindt aan persoonlijke, sensitieve ervaringen van bijvoorbeeld kunst, liefde en seks. Zelfs de plotseling noodzakelijke harttransplantatie in 1991 weerhoudt hem er niet van te blijven schrijven; in de jaren erna verschijnen zelfs zijn hoofdwerken, waaronder Le sens du monde (1993) en Être singulier pluriel (1996). Deze boeken gaan onder andere in op de hartverscheurende gevolgen van immigratie, etnische oorlogen en gewapende identiteitsconflicten.

In de loop der jaren groeit Nancy uit tot een van Frankrijks internationaal meest gelezen filosofen. Toch blijft hij bijna zijn hele filosofische carrière werken en schrijven in de provinciestad Staatsburg. Daar raakt hij innig bevriend met filosoof en schrijver Philippe Lacoue-Labarthe, met wie hij een grote interesse in het werk van Heidegger en Derrida deelt. Door te lezen over Derrida’s begrip van deconstructie komt voor Nancy ‘iets geheel nieuws tot stand’. Derrida’s deconstructivistische werk bestaat voornamelijk uit gedetailleerde analyses van bestaande filosofische teksten, waarin hij aantoont hoe ontoereikend en dubbelzinnig deze teksten zijn. Filosofen moeten volgens hem niet pogen één werkelijkheid de construeren, maar juist aan het licht brengen hoe tegenstrijdig, ambivalent en complex onze bestaande denkbeelden over de werkelijkheid zijn.

Volgens Nancy zal het bestaan ons altijd door de vingers blijven glippen

Geïnspireerd door Derrida begint Nancy aan een groot project, dat hij de ‘deconstructie van het christendom’ noemt. Hierin gaat hij echter nog verder dan zijn inspirator. Nancy wil aantonen dat het hele bestaan ambivalent en veelzijdig is. Hij verwijst hiervoor terug naar Nietzsches beroemde aankondiging van de dood van God. Dit overlijden betekent volgens Nancy niet dat de mens nu Gods plaats als almachtige poppenspeler kan innemen. Het betekent juist dat het bestaan door niets of niemand bepaald of gestuurd kan worden; het zal ons altijd door de vingers blijven glippen. Je zou dus eigenlijk kunnen zeggen dat Nancy de deconstructie al in het bestaan zelf aan het werk ziet: nog voor het menselijk denken het in een systeem heeft kunnen passen, valt het bestaan al uiteen.

Radicaal samenzijn

Deze opvatting over het bestaan laat ook zijn sporen na in Nancy’s werk over de gemeenschap. In 1983 publiceert hij zijn meest invloedrijke boek, La communauté désouvrée. Hierin stelt hij dat bijna al het politieke denken in de westerse wereld een nostalgisch verlangen naar een verloren gewaande harmonieuze gemeenschap bevat. Dit verlangen is niet alleen terug te vinden bij politici en filosofen, maar ook in reclames, boeken, films, in opmerkingen dat vroeger alles beter was, in gemopper op de jeugd van tegenwoordig. Het is een verlangen naar een vastomlijnde, zuivere identiteit, afgeschermd van alles wat vreemd, anders en bedreigend is.

Volgens Nancy loopt elk streven naar zo’n zuivere identiteit uit op terreur, uitsluiting en geweld, waarvan etnische oorlogen, Trumps America First en het mensonterende Europese immigratiebeleid prangende voorbeelden zijn. In zijn werk zoekt Nancy daarom steeds naar een mogelijkheid om samen te zijn zonder ons af te sluiten van anderen. Of, zoals hij het formuleert in Être singulier pluriel: ‘Hoe kunnen we nog “wij” zeggen zonder hier gelijk een vastomlijnde identiteit aan te verbinden?’

Nancy vindt een wel heel dubbelzinnig antwoord op deze vraag in het werk van Martin Heidegger. Noem Heidegger met zijn enthousiasme voor het nazisme en je hebt gelijk de poppen aan het dansen – iets waar Nancy zich maar al te bewust van is. Maar volgens hem laat juist deze denker twee extreme manieren zien om met de vraag naar het ‘wij’ om te gaan. Aan de ene kant stelt Heidegger namelijk dat wij mensen altijd al met anderen in de wereld zijn: we zijn samen, nog vóór je überhaupt van een individu of een gemeenschap kunt spreken. Aan de andere kant laat uitgerekend Heidegger deze radicale openheid achter zich door zich aan te sluiten bij de NSDAP en – zo schrijft hij in zijn beruchte Rektoratsrede (1933) – te streven naar een ware Duitse gemeenschap.

Deze tegenstrijdigheid vormt voor Nancy aanleiding om juist Heideggers samenzijnsbegrip verder uit te werken. In Être singulier pluriel stelt hij dat ‘zijn’ altijd al ‘sociaal zijn’ is. Sociaal betekent in dit geval niet dat we bestaan om elkaar te helpen, of dat we aangeboren altruïsten zijn. Het zegt daarentegen iets over onze manier van bestaan: dat we altijd al samen met anderen zijn. Dit radicale samenzijn kunnen we volgens Nancy nooit verbinden aan één vaste identiteit. Elke ontmoeting met de ander is immers een ontmoeting met het vreemde, waarbij je zelf ook altijd een beetje verandert.

Lichamelijke kwetsbaarheid

In het samenzijn vindt Nancy ook een oplossing voor een vraag die de moderne mens volgens hem onafgebroken bezighoudt: de vraag naar betekenis. Volgens Nietzsche blijven we na de dood van God immers achter met een betekenisvacuüm. Wie moet ons nu vertellen wat mooi, goed en juist is? Nancy stelt echter dat juist de afwezigheid van een hogere macht ons de ogen kan openen voor de ‘zin’ van het samenzijn. Als we samen met een ander zijn, een gesprek voeren, elkaar aanraken, hebben we immers geen van bovenaf opgelegde betekenis nodig; we erváren het moment al als betekenisvol. Als ik de ander aanraak, in de ogen kijk, vóél ik dat er iets zinvols tussen ons plaatsvindt.

Deze nadruk op het aanraken, het voelen, laat zien dat Nancy’s sociale zijn eerst en vooral een lichamelijk zijn is. Samenzijn is volgens hem een blootgesteld worden aan de aanraking van andere lichamen, zowel menselijke als niet-menselijke. Niet voor niets gebruikt Nancy vaak het woordje ‘zin’ (sens) in plaats van ‘betekenis’, met connotaties als sensibiliteit, sensitiviteit en sensualiteit. Deze ‘zin’ wil hij ook laten doorklinken in zijn teksten; ze zijn vaak kunstig, haast poëtisch geschreven, en spreken af en toe de lezer direct aan. Zo wordt het denken zelf een sensitieve ervaring.

Samenzijn is een blootgesteld worden aan de aanraking van andere lichamen

Nancy’s denken over het lichaam krijgt na zijn harttransplantatie een heel persoonlijke dimensie. In het essay De Indringer uit 2000 reflecteert hij op deze ingrijpende gebeurtenis. Wat betekent het, vraagt hij zich af, dat ik om te overleven een vreemd hart nodig had? Deze vraag is het startschot voor een diepgaand onderzoek naar de grens tussen ‘vreemd’ en ‘eigen’, die door het transplantatieproces bijna geheel vervaagt. Nancy moet niet alleen het hart van een ander accepteren, maar ook medicijnen met lichaamsvreemde stoffen slikken die zijn immuunsysteem (de bewaker van het eigen lichaam) lamleggen. Als gevolg hiervan krijgt hij kanker, ‘zo’n beetje het symbool, de messcherpe, gekartelde en verwoestende gedaante van de indringer’.

Uiteindelijk, concludeert Nancy, is de vreemdeling niemand anders dan hijzelf. ‘Nooit eerder,’ schrijft hij, ‘ben ik met een dergelijke scherpte geraakt door de vreemdheid van mijn eigen identiteit. De indringer is niemand anders dan ikzelf en de mens zelf.’ Weinig filosofen schreven zo openhartig en indringend over hun eigen lichamelijke ervaringen van kwetsbaarheid.

Het is tekenend voor Nancy’s karakter dat deze kwetsbaarheid voor hem een bron is van vreugde in plaats van van angst en verdriet. Tijdens de conferentie ‘Thinking with Jean-Luc Nancy’ wordt de film La Joie qui vient van Eduardo Jorge de Oliveira getoond, waarin Nancy wordt opgevoerd als denker van de vreugde en het genot. Achteraf vraagt een student aan Nancy of vreugde niet altijd samengaat met melancholie. Bij de fragiliteit van het bestaan horen immers ook vergankelijkheid en verlies. ‘Nee hoor,’ antwoordt hij lachend. ‘Vreugde kan ook gewoon vreugde zijn.’

De laatste weken van zijn leven moest Nancy vanwege ademhalingsproblemen voortdurend heen en weer tussen huis en ziekenhuis. Ondertussen bleef hij schrijven, zich mengen in het openbare debat, deelnemen aan colloquia en afspreken met collega’s en vrienden. Zijn dood kwam, zo schreef een collega, uiteindelijk toch onverwacht.