Home De estafette: Wie zijn we nu helemaal?

De estafette: Wie zijn we nu helemaal?

Door Monica Meijsing op 15 oktober 2013

Cover van 01-2013
01-2013 Wijsgerig Perspectief Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Volgens Immanuel Kant zijn de hoofdvragen van de filosofie: ‘Wat kan ik weten?’, ‘Wat moet ik doen?’, ‘Wat mag ik hopen?’, maar misschien vooral: ‘Wie is de mens?’. Filosofie gaat uiteindelijk over onszelf. Je hoeft evenwel bepaald geen filosoof te zijn om naar jezelf op zoek te gaan. Vragen over wie we zijn, waar we vandaan komen en waar we naartoe gaan zijn al zo oud als de mensheid zelf – dát we onszelf deze vragen stellen kan misschien als definiërend kenmerk gezien worden van wat het is een mens te zijn. Maar dat is misschien niet het antwoord waar we steeds naar op zoek zijn.

‘Dit ben ik’ zeggen we en we plaatsen naarstig foto’s en wederwaardigheden op onze Facebook-pagina’s en twitter-accounts. Maar intussen zijn we alweer veranderd, of waren we onszelf helemaal niet, of presenteerden we enkel een alter ego, niet ons echte zelf. In de achttiende-eeuwse roman Tristram Shandy laat Laurence Stern het onoplosbare probleem zien om onszelf te vangen: de autobiograaf kan enkel achter zichzelf aanlopen, zonder zichzelf ooit in te halen. Het boek begint met de conceptie van deze hoofdpersoon, die precies plaatsvindt op het moment dat de toekomstige moeder de vader vraagt of hij de klok heeft opgewonden. De geboorte laat dan nog honderden bladzijden op zich wachten – er is steeds iets anders wat eerst nog verteld moet worden – en intussen vliegt de tijd.

Maar misschien moeten we, voordat we onze eigen, allerindividueelste, steeds vliedende identiteit zoeken, eerst erachter proberen te komen wat ‘de mens’ in het algemeen voor een soort wezen is. Volgens Herman de Regt (De estafette, Wijsgerig Perspectief 1/2012) wordt die vraag ‘beter beantwoord door onze bevindingen in de wetenschap, dan onze “diep-filosofische” inzichten’. Het zijn vooral de hersenwetenschappen die tegenwoordig het voortouw nemen bij de beantwoording van de vraag naar de mens, maar eenduidig zijn die antwoorden bepaald niet. Neem nu de discussie over vrije wil – een discussie die momenteel enorm in de belangstelling staat: ‘vrije wil’ is al enige jaren het eindexamenonderwerp van filosofie op de middelbare school, en Wijsgerig Perspectief wijdde er in 2010 een themanummer aan. De vraag naar het al dan niet bestaan van een vrije wil is onlosmakelijk verbonden met de vraag wie wij zijn. In ons eigen land vertellen een hersenwetenschapper en een cognitief neurowetenschapper ons dat wij ons brein zijn, en dat de vrije wil niet bestaat. Zij baseren zich op wetenschappelijke experimenten, vooral die van Benjamin Libet. Maar met diezelfde wetenschappelijke experimenten als argument zegt een neuropsycholoog juist dat de vrije wil geen illusie is.

Volgens hem zijn we niet het brein, maar de geest die uit het brein voortkomt. En een arts-filosoof vraagt zich in deze discussie af waar de ziel blijft. Filosoof Daniel Dennett, die eind 2012 in ons land de Erasmusprijs ontving voor zijn werk over de vrije wil, bestrijdt weer al deze auteurs. Hij is zelf door en door vertrouwd met de neurowetenschappen; voor hem vormt de objectieve, materialistische wereld van de natuurwetenschappen het uitgangspunt voor de beantwoording van vragen over de mens. Wij zijn wel ons brein, meent hij, er is niets anders dat we kunnen zijn en geest en ziel bestaan niet. Maar we zijn ook weer niet willoos overgeleverd aan dat brein. De vrije wil bestaat dus wel degelijk. Wat moeten we nu met die antwoorden vanuit de wetenschap?

De beroemde experimenten van Benjamin Libet suggereren inderdaad op zijn minst dat vrije wil een illusie is: honderden milliseconden voordat we zelf een bewuste beslissing nemen om te bewegen hebben de hersenen die beweging al in gang gezet. Maar, zo voegt hij eraan toe, we kunnen gelukkig die beweging nog wel op tijd vetoën. Daarmee impliceert Libet in ieder geval dat we níet onze hersenen zijn maar een andere, net niet helemaal machteloze, instantie. Een instantie die misschien zo klein is dat hij in de hersenen de individuele neuronen kan aansturen of afremmen. Volgens Dennett hebben we onszelf dan te klein gemaakt: we zijn geen extensieloze cartesiaanse res cogitans, we zijn uitgebreid in ruimte en tijd. Als we onze (hele) hersenen zijn en niet een vrijwel machteloos punt ergens daarbinnen, dan hebben wij zelf onze bewegingen in gang gezet en is er geen probleem met vrije wil. Maar waarom zeggen de mensen die beweren dat wij onze hersenen zijn dan toch dat vrije wil niet bestaat? En waarom brengt Dennett daar dan tegenin dat we niet willoos aan ons brein zijn overgeleverd? Kennelijk valt het nog niet mee echt te geloven dat wij ons brein zijn.

Misschien zijn we nog veel groter dan Dennett denkt. Het (radicaal) externalisme, een trend binnen Embodied Embedded Cognition (EEC), beweert dat cognitie en bewustzijn zich niet bevinden ín het brein, maar zich uitstrekken in lichaam én omgeving. Ons denkproces zit in de pen en het papier dat we gebruiken; ons geheugen bevindt zich in onze computer en onze smartphone. Nu worden we echter wel heel erg groot. Als notitieboekjes, telefoons en computers letterlijk deel uitmaken van onze cognitieve processen, zijn ze dan ook deel van ons – net als de metalen pin in onze geopereerde heup of de pacemaker in ons hart?

Het is opvallend dat dit externalisme het belichaming-deel van EEC eigenlijk verwaarloost: net als cartesianen en breincentristen legt men de nadruk op de geest, die van een extensieloos punt grenzeloos is uitgedijd, vanuit het brein de hele wereld in. Mijn voorstel is om zowel belichaming als de grenzen van de huid serieus te nemen: we zijn, in tijd en ruimte, niet uitgebreider dan ons levende lichaam-subject, hoe ver we ook kunnen denken, maar ook niet minder uitgebreid. Dat is wie we zijn, helemaal.

In deze rubriek vertelt een filosoof wat hij of zij het belangrijkste filosofische probleem van dit moment vindt en geeft daarna het stokje door. Monica Meijsing geeft het stokje door aan Jenny Slatman.