Home De estafette: Integriteit als uithangborddeugd

De estafette: Integriteit als uithangborddeugd

Door Désirée Verweij op 23 maart 2015

Cover van 01-2015
01-2015 Wijsgerig Perspectief Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Het filosofisch-ethische probleem van onze tijd zou ik, verwijzend naar Nietzsche, het probleem van de ‘uithangborddeugden’ (Aushänge-Tugenden) willen noemen. Uithangborddeugden zijn deugden waarvan je vooral wilt dat anderen weten dat je ze hebt. Dat je ze ook – op een bij de deugd horende manier – in praktijk moet brengen lijkt van een andere orde te zijn. Zo ontpoppen ‘vroomheid’, ‘vrijgevigheid’, ‘mededogen’ en ‘rechtvaardigheid’ zich regelmatig als uithangborddeugden en ‘integriteit’ is er zo langzaamaan ook een aan het worden.

Een paar maanden geleden werd ik uitgenodigd om te spreken tijdens een bijeenkomst georganiseerd door een bureau dat zich speciaal bezighoudt met integriteit bij de overheid. Met enige verbazing constateerde ik dat ik voor een zaal stond met zo’n 800 mensen, allemaal integriteitsambtenaren. Integriteit is blijkbaar ‘booming business’. Op grond waarvan deze mensen zich voor hun integriteitsfunctie hadden gekwalificeerd was mij niet duidelijk. Wat hun dagelijkse werkzaamheden precies waren, evenmin. Ik werd daar steeds nieuwsgieriger naar, met name toen een van hen na afloop van mijn verhaal de vraag stelde of je soms toch niet wat risico moet durven nemen? Risico? Met betrekking tot het gebruik van overheidsmiddelen? Met betrekking tot het beleggen van overheidsgeld? Met betrekking tot transacties met derden? Met betrekking tot doen wat niet mag, maar dan met de ogen dicht?

Meestal als ik word gevraagd om een verhaal te houden over integriteit begin ik met mijn toehoorders de vraag te stellen wat volgens hen integriteit is. Dat is altijd raak, want er komen net zoveel verschillende omschrijvingen als er toehoorders zijn. Verbaasd kijkt men elkaar aan en er gaat een zucht van verlichting door de zaal als iemand zegt: ‘Ik weet het niet; ik vind het een lastig begrip’. Ik prijs deze persoon meteen de hemel in, want het socratische niet-weten is het beste uitgangspunt. Dat is het in iedere zoektocht naar de betekenis en functie van begrippen, zeker als het gaat om begrippen die gehuld zijn in een aura van heilige vanzelfsprekendheid.

In die zin begint het begrip ‘integriteit’ verdacht veel op een nietzscheaanse uithangborddeugd te lijken. Met dit begrip heeft Nietzsche een mooie term gevonden voor het verschijnsel ‘windowdressing’, waarmee in de bedrijfs- en organisatie-ethiek wordt verwezen naar het optuigen van de etalage om te verbloemen dat zich in de winkel minder mooie praktijken afspelen. De etalage wordt opgetuigd alsof het altijd Kerstmis is. Alles glimt en glanst en de lichtjes dansen voor je ogen. Dat alles om te voorkomen dat je ziet wat er eigenlijk aan de hand is. Dat er feitelijk niets in de etalage staat, dat er, in het ergste geval, niet eens sprake is van een etalage. Het op papier zetten van mission statements, integriteitsbeleid, gedragscodes en politieke beginselen kan makkelijk een vorm van windowdressing worden als het er vooral om gaat de suggestie te wekken dat hetgeen op papier staat ook gerealiseerd wordt in de praktijk. Dat geldt ook voor het aanstellen van integriteitsfunctionarissen bij overheidsorganisaties en in bedrijven. Kijk ze zijn er, dus we hebben de zaak goed geregeld. Het werkt op dezelfde manier als de nietzscheaanse uithangborddeugden. Ze wekken de indruk dat er sprake is van moreel hoogstaand handelen, maar in feite gaat het er vooral om anderen (klanten, belanghebbenden, kiezers) te overtuigen dat dit het geval is. In de praktijk van alledag rommelt en ritselt iedereen er lustig op los.

Wat Nietzsche betreft zou integriteit geen uithangborddeugd moeten zijn. Hij brengt het begrip integriteit (in het Duits Redlichkeit) juist in stelling tegen uithangborddeugden. Met deze integriteit of waarachtigheid kunnen de uithangborddeugden doorgelicht worden, de misleidende praktijken aan de kaak gesteld en de windowdressers ontmaskerd worden.

In Jenseits von Gut und Böse maakt Nietzsche duidelijk dat Redlichkeit (integriteit of waarachtigheid) de enige deugd is die een kritische analyse kan doorstaan. Andere deugden zijn wat hem betreft allemaal uithangborddeugden. Ze zijn kritisch geanalyseerd, gewogen en te licht bevonden. Redlichkeit is dat niet, precies vanwege haar vermogen tot kritisch doorlichten van de opgeklopte pretentie en holle retoriek die een uithangborddeugd kenmerkt.

Maar die analyse kan alleen maar een waarachtig kritische analyse zijn als het ook een zelfanalyse is. Daarom stelt Nietzsche in hetzelfde boek ook expliciet dat we aan de deugd van de Redlichkeit moeten blijven werken. We moeten haar vervolmaken en verbeteren. Daarbij moeten we er vooral voor zorgen dat onze Redlichkeit niet onze ijdelheid wordt, ons pronkstuk, onze domheid, aldus Nietzsche. De kritische (zelf)analyse is niet bedoeld om te imponeren en het begrip integriteit – misschien nog het beste te omschrijven als persoonlijke en professionele verantwoordelijkheid – alleen maar rond te bazuinen en er vooral vaak en veel lippendienst aan te bewijzen.

We moeten dus vooral niet doen wat we met al onze uithangborddeugden hebben gedaan: het houten bord (!) met de sierlijke letters van de deugd voor ons hoofd houden en hard roepen ‘Kijk eens hoe goed ik ben, kijk eens hoe braaf ik ben’ en vervolgens overgaan tot de rommel- en ritselpraktijken van alledag.