Feminisme is terug van weggeweest. Voor de huidige generatie studenten filosofie is gender en feminisme weer hip en hot en happening. Ondanks ettelijke feministische golven blijft één trend onaangetast: het rotsvaste geloof dat er een substantieel verschil is tussen mannen en vrouwen. Psychologen, hersenonderzoekers en andere wetenschappers doen hun best om aan te tonen dat er verschillen in gedrag, cognitie, interesse en identiteit bestaan tussen vrouwen en mannen. Zelden kom je empirisch onderzoek tegen dat de hypothese van genderverschillen kritisch tegen het licht houdt.
De wetenschappelijke basis voor het idee dat er twee wezenlijk verschillende categorieën van mensen bestaan, mannen en vrouwen, werd in de tweede helft van de 19e eeuw gelegd. Naast de uitvinding van de homoseksueel en de heteroseksueel, kun je gerust spreken van de uitvinding van ‘de neger’ en ‘de blanke’, ‘de man’ en ‘de vrouw’. Niet dat men daarvoor geen weet had van het anatomisch verschil, maar ‘man’ en ‘vrouw’ als identiteits- en daarmee ook levensbepalende categorieën die elkaar uitsluiten is een vrij recent verschijnsel. In vroegere eeuwen had men andere zorgen aan het hoofd, en waren andere verschillen, bijvoorbeeld die in religie, veel bepalender.
Dit artikel is exclusief voor abonnees