In het laatste weekend van augustus 2014 publiceerde NRC een bijlage waarin studenten van de Veerstichting als gastredacteur optraden. ONZEKER staat er met grote letters op geschreven. De bijlage noemt de huidige studenten, geboren na 1980, de ‘generatie van onzekerheid’, die kampt met angst voor het verlies aan traditionele zekerheden. Deze generatie y ervaart een toenemende druk om te presteren, alles te moeten, maar weet niets meer zeker. De grote vrijheid om keuzes te maken in het leven schat ze op waarde en ze beschouwt het eigen geluk als maakbaar, maar lijdt tegelijkertijd onder de verantwoordelijkheid die dat met zich meebrengt. Door sommigen wordt het verlies aan zekerheden als kans gezien en worden zekerheden beschouwd als beroving van emotie en gevoel, dus als ‘niet leven’; anderen echter lijkt het eerder te verlammen.
Ik lees deze bijlage terwijl ik mijn colleges Hedendaagse Filosofie aan het voorbereiden ben. Als er één thema is dat de verschillende stromingen in de 20e eeuwse wijsbegeerte karakteriseert, is het dat van de decentrering van het subject. Na Husserl, vanaf Heidegger, in de Franse fenomenologie, in de hermeneutiek, in het poststructuralisme en differentiedenken, maar ook in de analytische traditie met de ordinary language philosophy en het denken van Wittgenstein; in al deze stromingen wordt de cartesiaanse wending naar het subject gerelativeerd. Het belang van de taal betekent zelfs bij Jürgen Habermas dat de mens zijn oorspronkelijkheid allang heeft moeten prijsgeven en zichzelf aantreft in een talige gemeenschap – zij het bij hem nog als sprekend en handelend subject dat beschikt over communicatieve rationaliteit.
Hoe deze discrepantie tussen de 20e eeuwse wijsbegeerte en de hierboven geschetste zelfbeleving van generatie y te duiden? Hoe verhouden de decentrering van het subject en de maatschappelijke individualisering, die de mens juist meer dan ooit in het centrum plaatst en een enorme verantwoordelijkheid geeft om het eigen leven vorm te geven, zich tot elkaar? Is de filosofie zo wereldvreemd geworden dat ze als gespecialiseerde discipline niet aansluit bij de manier waarop jongeren in het leven staan? Loopt ze erop achter? Of begrijpt, andersom, de onzekere jeugd zichzelf verkeerd?
Dezelfde discrepantie doet zich niet voor in de sociale wetenschappen. Daarin hebben denkers van Ulrich Beck tot Anthony Giddens en Richard Sennett zich gebogen over ‘the risk society’, en gewezen op de onzekerheden en angst die deze met zich meebrengt. Voor zowel Giddens als Sennett leggen de hedendaagse sociaal-economische verhoudingen het accent op geïndividualiseerde verantwoordelijkheid voor persoonlijke prestaties, en bevordert dat een houding van risico-nemen en calculatie ten aanzien van het leven. Beiden laten zien dat ontwikkelingen in organisaties, werkomstandigheden en persoonlijk karakter, sociale banden en moraliteit nauw met elkaar samenhangen. Maar beiden hebben een verschillende inschatting hiervan: terwijl Giddens weliswaar ook de nadelen ziet van de laatmoderniteit, benadrukt hij vooral de toenemende keuzevrijheid ten opzichte van de traditionele samenleving, terwijl Sennett een uitgesproken tegenstander is van het gebrek aan continuïteit en de fragmentatie die de flexibele economie met zich meebrengt.
Sennetts kritische analyse van de flexibele economie, die voor hem slechts een klein deel van het huidige kapitalisme omvat maar er wel normatief voor is, sluit misschien nog wel het beste aan bij de ervaringen van de huidige generatie studenten. Zo laat hij al in The Corrosion of Character. The Personal Consequences of Work in the New Capitalism (1998) zien hoe risico nemen tegenwoordig (voor hem onterecht) omhelsd wordt als een waarde op zich: ‘stability is living death.’ In plaats van risico’s te mijden, zou het leven pas de moeite waard zijn als je risico’s niet ontloopt. Hetzelfde beweert één van de studenten in de NRC-bijlage: ‘Onzekerheid, dat laat ons leven.’ Anderen in deze Special onderschrijven juist Sennetts kritiek op het gebrek aan continuïteit, de stress en onzekerheid, omdat die een funeste uitwerking hebben op ons beslissingsvermogen op langere termijn en op de kwaliteit van ons werk.
Anders dan sociologen als Giddens en Sennett, biedt de hedendaagse filosofie misschien geen rechtstreekse mogelijkheden om de zelfervaring van generatie y te interpreteren en een kader te bieden. Daarvoor staat ze te ver ervan af. Maar via de bemiddeling van de sociale wetenschappen kan ze wel een begrenzing bieden aan het reflexieve en onzekere zelf. In plaats van de verhouding tussen het subject in de hedendaagse wijsbegeerte en de onzekerheid van generatie y als discrepantie te beschouwen, zouden we juist lering moeten trekken uit de decentrering van het subject. Dan zien we in dat generatie y lijdt onder een drang tot controle en beheersing, die ze in feite helemaal niet heeft. Deze generatie is onzeker omdat ze geen greep heeft op de eigen toekomst, terwijl die tegelijkertijd als de hoogsteigen verantwoordelijkheid ervaren wordt, want alleen JIJ kunt je eigen leven vormgeven. Vanuit het perspectief op het subject van de hedendaagse wijsbegeerte lijdt de ‘generatie van onzekerheid’ aan zelfoverschatting. Te veel gaat zij ervan uit dat we het leven in eigen hand hebben en controle kunnen uitoefenen over de ontwikkelingen in ons leven. Daarmee wordt het Zelf omnipotent en vergeten we dat we altijd al zijn ingebed in een sociale en talige omgeving. Onzeker? Jazeker, maar overschat niet je eigen invloed.
In deze rubriek vertelt een filosoof wat hij of zij het belangrijkste filosofische probleem van dit moment vindt en geeft daarna het stokje door. Annemie Halsema geeft het stokje door aan Désirée Verweij.