Home De estafette: Darwinistisch maatwerk voor mensenwerk

De estafette: Darwinistisch maatwerk voor mensenwerk

Door Wybo Houkes op 30 oktober 2014

Cover van 03-2010
03-2010 Wijsgerig Perspectief Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Het kan niemand zijn ontgaan: 2009 was het Darwin-jaar. Iedereen hoort nu te weten hoe uniek en krachtig Darwins idee van evolutie door natuurlijke selectie is, en hoe diepgaand ons begrip van de natuur en onszelf erdoor is veranderd. En het werk aan de evolutietheorie gaat door: de wetenschap staat nooit stil.

Veel van dat evolutionaire denken is tegenwoordig buiten de levenswetenschappen te vinden. Onderzoekers ‘lenen’ begrippen, modellen en technieken uit de evolutiebiologie, ook om mensenwerk zoals cultuur en technologie te bestuderen. Archeologen proberen stambomen te construeren van vuistbijlen en vishaken met software waarmee biologen de familierelaties tussen dinosaurus- en virussoorten in kaart brengen. Economen modelleren de verspreiding van technologieën en de competitie tussen innovatieve bedrijven met technieken die zijn ontwikkeld in de ecologie. Elektrotechnici en andere ingenieurs proberen te ontwerpen door survival of the fittest toe te passen op, bijvoorbeeld, mogelijke schakelingen op een moederbord.

De reactie zal misschien zijn: ‘Wacht eens! Vuistbijlen en schakelingen worden toch gemaakt met een doel, om te jagen of elektrische apparaten te bouwen? En de evolutie gaat uit van blinde, dus doelloze variatie. Vuistbijlen en schakelingen ‘overleven’ alleen als mensen ze doelbewust namaken, terwijl het in de evolutie gaat over natuurlijke selectie. Technologieën kunnen dus per definitie niet evolueren!’

De twijfel is begrijpelijk, maar het argument gaat niet op. Er zijn namelijk drie basis ingrediënten voor evolutie door natuurlijke selectie: variatie van kenmerken binnen een populatie, reproductie van leden van de populatie en verschillen in de mate van (of kans op) reproductie. Hierbij wordt niets aangenomen over onderliggende variatie- en reproductiemechanismen: als generaties van een populatie op een bepaalde manier verband met elkaar houden is er evolutie door natuurlijke selectie. ‘Universele’ darwinisten, zoals Daniel Dennett, concluderen hieruit dat Darwins ‘gevaarlijke’ idee dus in principe voor élke populatie kan gelden, of die nu bestaat uit Darwin-vinken of design-meubels. Bovendien zijn evolutionaire benaderingen van technologie soms bedoeld om een alternatief te vinden voor verklaringen of ontwerpen waarbij doelen en bedoelingen centraal staan. Die ‘doelgerichte’ elementen maken het namelijk lastig voor bijvoorbeeld archeologen om toetsbare verklaringen te geven. Op een heel ander terrein hopen evolutionaire ontwerpers dat evolutionaire processen uiteindelijk op heel andere oplossingen kunnen stuiten dan menselijke probleemoplossers, die altijd met een schuin oog naar bekende oplossingen kijken. Als, ten slotte, innovatieprocessen werkelijk evolutionair zijn, dan moeten beleidsmakers zich anders opstellen: zij kunnen hooguit zorgen voor een zo groot mogelijke variatie aan innovatieve technologieën en bedrijven; centrale sturing en doelgerichte selectie zijn ofwel zinloos ofwel contraproductief.

Is het toepassen van evolutietheorie op technologie nu het Ei van Columbus of een wetenschappelijk waanidee? Een groot probleem bij het beantwoorden van die vraag is dat niet duidelijk is of technologieën doelgericht zijn ontwikkeld – en, zo ja, welke rol bedoelingen precies spelen. Telefoons worden bijvoorbeeld, net als veel andere dingen, niet gebruikt waarvoor hun ontwerper ze heeft bedoeld. In andere gevallen is de bedoeling van de ontwerper niet meer te achterhalen. Wie weet bijvoorbeeld wie het wiel heeft ontworpen en wat zijn bedoelingen waren? Spelen bedoelingen nu wel of geen rol in de beschrijving van telefoons en wielen? Een ander probleem is dat er niet één theorie van technologie-evolutie is, maar allerlei modellen die in verschillende wetenschappen worden gebruikt, voor verschillende doeleinden. Ten slotte wordt de discussie vertroebeld doordat voorstanders de status van hun evolutionaire modellen in steeds wisselende termen beschrijven.

Al deze problemen vragen om opheldering, zeker omdat de belangen groot lijken. De evolutietheorie zou een revolutie teweeg kunnen brengen in het onderzoek naar, ontwerpen van en beleid rond technologie – maar voorlopig heerst er vooral verwarring.

Dat komt volgens mij doordat mensen op zoek zijn naar één overal toepasbare evolutietheorie voor technologische toepassingen. Maar in plaats van één one-size-fits-all’ universeel darwinisme is er volgens mij sprake van maatwerk. In iedere wetenschap worden eigen elementen van de evolutietheorie op een voor die wetenschap meest geschikte manier toegepast. Een voorbeeld: stel dat een model van de competitie tussen soorten om een ecologische niche wordt toegepast om de vervanging van één technologie door een andere te beschrijven. Zo’n model zal worden aangepast aan bestaande kennis – bijvoorbeeld over marketing en consumenten keuzes. Het model moet om de strijd met bestaande modellen aan te kunnen zelf worden aangepast aan de nieuwe wetenschappelijke niche waarin het terechtkomt. Bij die aanpassingen zullen bedoelingen een rol spelen, voor zover ze dat doen in de mechanismen. Het resultaat is een collectie darwinistisch maatwerk. Aan dat maatwerk is niets metaforisch, maar ook niets universeels; en het maakt een beroep op bedoelingen niet overbodig, maar integreert het met evolutionaire begrippen. In mijn onderzoek toets ik deze maatwerk-hypothese, waarbij ik evolutionaire modellen in de archeologie, economie en elektrotechniek analyseer en vergelijk. Zo hoop ik duidelijk te maken onder welke voorwaarden wetenschappers wel en niet stukjes evolutietheorie kunnen gebruiken, welke modellen en technieken van nut kunnen zijn en welke beperkingen er aan succesvol gebruik zijn. Daarmee is de controverse niet in één klap opgelost en is er ook niet ineens een tweede darwinistische revolutie in de wetenschappen. Wél is er een helderder beeld van een ontwikkeling die allerlei wetenschappers fascineert en die ongetwijfeld – binnen beperkingen – kan bijdragen aan ons begrip van en beleid omtrent technologie.

In deze rubriek vertelt een filosoof wat hij of zij het belangrijkste filosofische probleem van dit moment vindt en geeft daarna het stokje door. Wybo Houkes geeft het stokje door aan Frank Hindriks.