Er zijn mooie en lelijke theorieën. Een mooie theorie is als duct tape: eenvoudig, maar op talloze manieren te gebruiken. Een lelijke theorie is als een horloge: ingewikkeld en slechts voor één of twee doeleinden geschikt. De mooiste theorie van allemaal verscheen in 1859 onder de imposante titel ‘On the origin of species by means of natural selection, or the preservation of favoured races in the struggle for life.’
Darwins theorie van natuurlijke selectie is uiterst eenvoudig, op het triviale af, en bevat drie ingrediënten. (1) Variatie: vanwege mutaties, geslachtelijke voortplanting en andere factoren hebben organismen eigenschappen die variëren; sommige konijnen rennen bijvoorbeeld harder dan andere. (2) Reproductie: veel van deze eigenschappen zijn erfelijk; het feit dat moeder konijn hard kan rennen vergroot de kans dat haar kinderen hetzelfde talent hebben. (3) Selectie: naarmate een organisme beter aan zijn omgeving is aangepast, heeft het een grotere kans om te overleven en voor nakomelingen te zorgen. Hierdoor hebben eigenschappen die een betere ecologische pasvorm verlenen meer kans om aan de volgende generatie te worden doorgegeven. In feite selecteert de habitat dus die eigenschappen die het overleven bevorderen.
Dit proces van variatie, selectie en reproductie is cumulatief en verklaart hoe de overweldigende rijkdom aan planten en dieren op onze planeet is voortgekomen uit een oersoep van eencellige wezens. Kortom, een simpele theorie met een immense verklaringskracht.
Van meet af aan was het duidelijk dat Darwins theorie verregaande consequenties had. Vóór 1859 waren natuurlijke soorten onveranderlijk en in wezen niet zo heel verschillend van wiskundige objecten, zoals getallen of driehoeken. Darwin maakte korte metten met deze opvatting door te laten zien dat natuurlijke soorten veranderlijk zijn en geleidelijk in elkaar overgaan. Natuurlijke soorten hebben vage grenzen en zijn dus, anders dan de objecten van de wiskunde, niet definieerbaar; natuurlijke soorten hebben geen essentie. Als ik teruggaand in de tijd een willekeurige lijn van voorouders zou volgen, dan zou ik nooit een homo sapiens tegenkomen wiens ouders tot een andere soort behoorden. Het wezen van de mens bestaat evenmin als het wezen van de paperclip of het fruitvliegje.
De natuur is een complex stelsel van complexe systemen. Ons lichaam bevat biljoenen cellen die ieder op zich complex zijn en specifieke functies vervullen. Die cellen zijn georganiseerd in grotere complexen zoals botten, organen, ledematen, haren, enzovoorts, die ook weer allemaal karakteristieke functies vervullen. Waar komen die complexiteit en functionaliteit vandaan? Vóór 1859 was er op deze vraag slechts één antwoord denkbaar: het kon niet anders of ze moesten ontworpen en gemaakt zijn, zoals wij artefacten ontwerpen en maken. Niet echt een mooie theorie, want ze mag dan eenvoudig zijn, ze verklaart niets. Darwin had een volstrekt nieuwe en veel mooiere theorie, die liet zien hoe onbezielde en hersenloze processen complexiteit en functionaliteit kunnen voortbrengen. God de Bouwer bleek een overbodige hypothese.
Eigenlijk is ‘natuurlijke selectie’ een ongelukkige term. Hij wekt de suggestie dat Darwins theorie alleen op de natuur van toepassing zou zijn, en dat is niet zo. Uiteraard was Darwin eerst en vooral een bioloog en voornamelijk geïnteresseerd in natuurlijke soorten. Maar de basisprincipes van zijn theorie gelden veel algemener. Een mooi voorbeeld is de evolutie van de klankgaten van de viool (het strijkinstrument, niet de bloem). Vanaf de zestiende eeuw hebben violen de ∫-vormige klankgaten die ook tegenwoordig nog gangbaar zijn. Hoe zijn die ontstaan? De middeleeuwse voorlopers van de moderne viool hadden gewoon ronde klankgaten, die over een periode van meer dan vijfhonderd jaar geleidelijk aan hun ∫-vorm kregen. Uit akoestische analyses blijkt dat deze vorm een krachtiger geluid oplevert, dus dat verklaart in zekere zin de vorm van de klankgaten. Maar het verklaart niet hoe ze tot stand zijn gekomen.
Er is een mooie darwinistische verklaring. Het vervaardigen van muziekinstrumenten was handwerk en bijgevolg was iedere viool uniek en klonken sommige exemplaren net iets anders dan andere (variatie). Nieuwe instrumenten werden vervaardigd naar bestaande voorbeelden (reproductie), waarbij instrumentmakers uiteraard een voorkeur hadden voor de modellen met een krachtig en vol geluid (selectie). Op deze manier veranderde de vorm van de klankgaten geleidelijk aan, zonder dat er ooit sprake was van een vooropgezet plan of ontwerp.
Dit is slechts één voorbeeld. Darwins evolutietheorie is het onwrikbare fundament van de moderne biologie, maar sinds 1859 is zij ook buiten de biologie op grote schaal toegepast, in de economie, psychologie, taalwetenschap, de natuurkunde en ook de filosofie. Verandering is overal en veel ontwikkelingsprocessen zijn evolutionair in de strikt darwinistische zin van het woord. Dat geldt niet alleen voor violen, maar ook voor mobiele telefoons en paperclips, voor talen, religies en wetenschappelijke theorieën.
Het lijdt eigenlijk geen twijfel dat ‘natuurlijke selectie’ het meest invloedrijke idee in de geschiedenis van de wetenschap en de filosofie is. En het is misschien wel het mooiste idee ooit. Of zoals Darwin het zelf formuleerde: ‘There is grandeur in this view of life.’
In deze rubriek vertelt een filosoof wat hij of zij het belangrijkste filosofische probleem van dit moment vindt en geeft daarna het stokje door. Bart Geurts geeft het estafettestokje door aan Jaap van der Does.