Tijdens een recent bezoek aan de National Portrait Gallery in Londen raakte ik in gesprek met een oudere heer, eentje die je alleen in Engeland tegen kunt komen. Ribfluwelen kleren, een exemplaar van The Times onder zijn arm en sprekend in understatements. Hij bleek in Oxford te hebben gedoceerd en zijn vader had een boek over het Nederlandse koningshuis geschreven. Nadat we onze negatieve indrukken hadden uitgewisseld over het eerste officiële portret van Kate Middleton, vroeg hij me wat ik, als Nederlander, van Europa vond. Voor hem was deze vraag een manier om zijn misnoegen te uiten over ‘Europa’. Nee, niet over het vasteland op zich. Hij hield zoals de meeste van zijn landgenoten van Franse wijnen, Italiaanse stadjes en het Nederlandse voetbal. Zijn toorn richtte zich op Brussel, meer in het bijzonder op de verkwisting van belastinggeld, de malle regeltjes van de bureaucraten en vooral het verlies van soevereiniteit. Een radicaal was deze man allerminst. Integendeel. Hij was een typische conservatief met een kleine ‘c’, iemand met een scepsis tegen alles wat nieuw, onbekend en grootschalig is.
Dit artikel is exclusief voor abonnees