Home De correspondenten: Van David Hume naar David Cameron

De correspondenten: Van David Hume naar David Cameron

Door Patrick van IJzendoorn op 15 oktober 2013

Cover van 01-2013
01-2013 Wijsgerig Perspectief Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Tijdens een recent bezoek aan de National Portrait Gallery in Londen raakte ik in gesprek met een oudere heer, eentje die je alleen in Engeland tegen kunt komen. Ribfluwelen kleren, een exemplaar van The Times onder zijn arm en sprekend in understatements. Hij bleek in Oxford te hebben gedoceerd en zijn vader had een boek over het Nederlandse koningshuis geschreven. Nadat we onze negatieve indrukken hadden uitgewisseld over het eerste officiële portret van Kate Middleton, vroeg hij me wat ik, als Nederlander, van Europa vond. Voor hem was deze vraag een manier om zijn misnoegen te uiten over ‘Europa’. Nee, niet over het vasteland op zich. Hij hield zoals de meeste van zijn landgenoten van Franse wijnen, Italiaanse stadjes en het Nederlandse voetbal. Zijn toorn richtte zich op Brussel, meer in het bijzonder op de verkwisting van belastinggeld, de malle regeltjes van de bureaucraten en vooral het verlies van soevereiniteit. Een radicaal was deze man allerminst. Integendeel. Hij was een typische conservatief met een kleine ‘c’, iemand met een scepsis tegen alles wat nieuw, onbekend en grootschalig is.

Waar het gaat om maatschappelijke vernieuwing gaan veel Britten uit van het principe dat wat niet kapot is, niet behoeft te worden gerepareerd. Dat doet een beetje denken aan de opmerking van Gerard Reve dat vooruitgang niet bestaat, ‘en dat is maar goed ook, want zoals het nu is, is het al erg genoeg.’ De volksschrijver was dan ook een anglofiel. Het scepticisme leidt ertoe dat Engelsen nog altijd met cheques betalen, dat hun priesters twijfelen aan het bestaan van God en dat ze vernieuwingen op zo’n halfslachtige wijze invoeren dat er steevast een muddle ontstaat. Het scepticisme vloeit voort uit de voornaamste filosofische stroming op het eiland, het empirisme. Hoewel het teruggaat tot William of Ockham, kwam het empirisme met denkers als John Locke, David Hume en Edmund Burke in de zeventiende en achttiende eeuw tot bloei. Het empirisme is gebaseerd op ervaringswijsheid en gezond verstand. Deze filosofische ervaringsdeskundigen houden van kleine gemeenschappen, koesteren waardering voor traditie en houden rekening met de feilbaarheid van de mens. Ze hebben meer interesse in mensen dan in ideeën.

In zo’n sceptisch klimaat beschouwen de Conservatieven zich als de natuurlijke regeringspartij. Ze hechten grote waarde aan het oudste parlement ter wereld, de monarchie, het gewoonterecht, de imperiale maten, de Union Jack, de onafhankelijke ambtenarij, het pond sterling, de graafschappen en de anglicaanse kerk. Conservatieven staan sceptisch tegenovergrote politieke of filosofische vergezichten. Buitenlands beleid, zei een Conservatieve minister van Buitenlandse Zaken ooit, is niet het bouwen van mooie paleizen maar het repareren van het dak, het herstellen van het hek.
 
Het is dan ook geen toeval dat deze partij de thuishaven is van de euroscepsis. Als liefhebbers van vrijhandel – Adam Smith is nooit ver weg – hebben de Conservatieven vrede met de Europese Economische Gemeenschap, maar in een Europese Unie zullen ze zich nooit thuis voelen. Dat heeft allereerst te maken met de diepe liefde voor de genoemde instituties. Tegelijkertijd speelt er een argwaan tegen politieke ontwikkelingen op het platteland. Waar Burke de Franse Revolutie met argusogen aanschouwde, hebben zijn conservatieve kleinkinderen moeite met de Europese eenwording.
 
Tegenover het Britse empirisme staat de idealistische traditie op het vasteland, met haar liefde voor Grand Projects. Deze zijn niet gebaseerd op ervaring, maar op utopische visies. Het verschil tussen deze twee tradities speelt op de achtergrond bij de botsingen tussen het Verenigd Koninkrijk en de rest van Europa, Frankrijk voorop. Of in de woorden van de graaf van Onslow, uitgesproken in het Britse Hogerhuis: ‘We whose traditions are those of Locke, Adam Smith and the liberty of the subject are in conflict with those whose traditions are those of Rousseau, Nietzsche and Colbert.’ Premier David Cameron kijkt wel uit om openlijk te verwijzen naar filosofen – anders dan in Frankrijk kost dat stemmen –, maar zijn Europa-toespraak was in de geest van David Hume, de filosoof die hij het liefst las tijdens zijn studie politiek, filosofie & economie in Oxford. Hij benadrukte dat Europese samenwerking een praktisch en nuttig middel moest zijn om de welvaart en vrede te bevorderen, maar geen doel op zich. Er was geen plaats voor romantiek en idealisme. Typerend was de reactie van de Franse president François Hollande, die zei dat Europa veel meer is dan een afzetmarkt.
 
Als een geboren conservatief legde Cameron de nadruk op de verschillende tradities en culturen. Hij wees erop dat ervaring heeft geleerd dat mensen uiteindelijk de meeste affiniteit hebben met hun eigen parlementen, hun eigen politici, hoe beroerd ze ook zijn. Er is, zo stelde hij, geen Europees demos. Volgens hem moet de Europese elite zich er bij neerleggen dat er altijd een vorm van nationalisme zal blijven bestaan. Hier kwam een belangrijk verschil naar voren. Op het vasteland is de kloof tussen politiek en burgers groter dan in het Verenigd Koninkrijk met haar oude districtenstelsel.
 
Camerons scepticisme komt ook naar voren bij zijn houding tegenover de euro. Hij betwijfelt of de eenheidsmunt ee n toekomst heeft, temeer omdat de afgelopen jaren duidelijk is geworden dat de economische realiteit zich niets aantrekt van politieke verlangens. De euroscepsis is inmiddels uitgegroeid tot een succesvol exportproduct, maar alleen in Engeland zelf valt dit instinct te doorgronden. Dat besefte ik die middag in de portrettengalerij, wandelend langs de tronies van Locke, Hume en Burke, de geestelijke vaders van de hedendaagse euroscepsis.