Net als in veel andere landen spelen sociale media als internet, smartphones, twitter en facebook in Korea een belangrijke rol in het dagelijks leven. In de metro in Seoel is meer dan de helft van de passagiers bezig met zijn smartphone, met filmpjes bekijken, teksten lezen en chatten. Ironisch genoeg wordt er juist de laatste jaren steeds vaker gesproken over het ‘gebrek aan communicatie’ op allerlei gebieden van het dagelijks leven: in de politiek, het onderwijs en het zakenleven, en zelfs in kerken en gezinnen. Zoals iedereen weet heeft Korea bepaald geen gebrek aan communicatiemiddelen. Computers, smartphones en andere elektronische communicatiemiddelen van bedrijven als Samsung, LG en SK vliegen wereldwijd over de toonbank.
Een grote schare aan politicologen, psychologen en communicatiewetenschappers heeft zich inmiddels al gebogen over dit fenomeen van het ‘gebrek aan communicatie’. Vooralsnog zonder veel succes. Politici, het volk, ouders, kinderen en ook president Lee maken zich onverminderd druk om het gebrek aan uitwisseling en wederzijds begrip. Gebrek aan communicatie leidt volgens hen tot onverschilligheid en wanneer er belangen in het spel zijn leidt onverschilligheid al te gemakkelijk tot conflicten – tussen ouders en kinderen, tussen werkgevers en werknemers, tussen verschillende politieke partijen, tussen politici en burgers, tussen oude en jonge generaties, tussen verschillende sociale klassen, tussen progressieven en conservatieven, tussen aanhangers van verschillende godsdiensten of bewoners van verschillende regio’s. ‘Polarisatie’, ‘klassenstrijd’, ‘probleemgezinnen’, ‘plaatselijke onlusten’ en ‘godsdienstoorlogen’ – het zijn slechts enkele noemers waaronder het gebrek aan communicatie en wederzijds begrip gevat kan worden.
Of het nu Aziaten of Europeanen betreft, mensen zijn ingewikkelde, dubbelzinnige en onbegrijpelijke wezens. Achter elke menselijke daad en beslissing ligt een kluwen aan – individuele en collectieve – behoeften, wensen en belangen. Sommige van deze motieven zijn te achterhalen en te begrijpen, andere zullen altijd duister blijven. Ook bestaat er vaak een discrepantie tussen wat mensen zeggen en wat zij doen. Hoewel zij zeggen begrip te willen tonen voor de ander, van de ander te willen leren en de waarheid te willen achterhalen, streven zij toch vaak hun eigenbelang na, houden zij vast aan hun eigen denkbeelden en aan de macht en privileges die hun leeftijd, sociale positie, rol of opvoeding met zich meebrengen.
Begrijp me niet verkeerd: ik wil het gebrek aan communicatie niet zonder meer als een probleem van de gehele mensheid zien. Culturele en historische verschillen spelen hierbij zeker ook een rol en gebrek aan communicatie is niet voor niets een hot topic in Korea. In de houding tegenover Noord-Korea bestaat er een grote kloof tussen de jongere generatie, die toenadering zoekt, en de oudere generatie, die deze toenadering resoluut afwijst. Ook over generaal Junghee Park, die tussen 1962 en 1979 aan de macht was, verschillen Koreanen fundamenteel van mening: sommigen zien in hem een uitstekende president die de Koreanen welvaart heeft gebracht, anderen beschouwen hem als een dictator die het democratiseringsproces ernstig belemmerd heeft. Ontberingen tijdens de Koreaanse Oorlog en de honger die daaraan voorafging en op volgde spelen naar mijn idee een niet onbelangrijke rol in dat meningsverschil. Dit strekt zich nu uit tot de houding ten aanzien van Keunhye Park, de dochter van generaal Park en de gedoodverfde winnares van de presidentsverkiezing later dit jaar. De communicatie tussen de verschillende generaties wordt daarnaast ook bemoeilijkt door een veranderde houding ten aanzien van autoriteit. Werkgevers, leraren, politici, kerkoudsten en ouders zijn gewend om hun autoriteit op de traditionele confucianistische manier te laten gelden: hiërarchisch en paternalistisch. De jongere generatie is daarentegen meer en meer gewend voor haar eigen wensen en rechten op te komen en haar eigen stem te laten horen. Wederzijdse frustratie en teleurstelling over de falende communicatie zijn het gevolg.
Koreanen zijn zich naar mijn idee bewust dat hun cultuur aan het veranderen is, maar hebben nog geen idee hoe zij een goede communicatie binnen al deze veranderingen kunnen bevorderen. De oplossing is relatief eenvoudig: oor hebben voor degenen die het moeilijk hebben en vinden dat zij onrechtvaardig behandeld worden. Of het nu gaat om zaken, politiek, familie of het onderwijs: het schrijnende gevoel niet begrepen te worden komt altijd voor uit een gebrek aan aandacht voor degenen die het moeilijk hebben. Communicatie is uiteindelijk dus een kwestie van rechtvaardigheid. Het mag dan ook niet verwonderlijk heten dat in Korea 1,3 miljoen exemplaren zijn verkocht van Michael J. Sandels Justice. What’s the Right Thing to Do (2010). Koreanen hebben een nieuw oriëntatiepunt nodig in hun denken over intermenselijke relaties en over de zakelijke, politieke en familiale uitwisseling van kennis en macht. Filosofen kunnen helpen nadenken over de kwestie van rechtvaardigheid en zo een bijdrage leveren aan een rechtvaardige en harmonieuze Koreaanse samenleving. Maar zij kunnen meer. Filosofie kan mensen ook bewust maken van het belang van een communicatieve geest, dat wil zeggen van een open houding, wederzijds begrip en zorg voor de ander. Een rechtvaardige samenleving heeft een dergelijke communicatieve, empathische geest nodig. Ik zie de toekomst van Korea niet somber in. Koreanen zijn leergierig en dit heeft hen al ver gebracht. Echter: Koreanen leren het nieuwe snel aan, maar het oude langzaam af. Het gebrek aan communicatie in bijna alle gebieden van het dagelijks leven in het hedendaagse Korea is niet alleen een symptoom, maar ook een gevolg van het feit dat traditie, moderniteit en postmoderniteit in Korea naast elkaar bestaan.