Franse politici en journalisten zijn het er over eens: Frankrijk voert een ‘oorlog’ in Mali. Maar filosofen bestrijden dat concept. In onze wereld is niet langer sprake van oorlogen in klassieke zin, stelt Frédéric Gros, auteur van het in 2012 bij Gallimard verschenen Le Principe sécurité. En van vrede evenmin. In plaats daarvan zijn we in de greep van uiteenlopende geweldstoestanden (‘états de violence’).
‘Frankrijk is in oorlog,’ kopte dagblad Le Monde toen Mirages en Rafales van de Franse luchtmacht begin dit jaar de aanval openden op jihadisten in het noorden van Mali. Grondtroepen zouden spoedig volgen. De belangstelling voor het conflict verdween zo snel als zij gekomen was. Het verzet tegen het homohuwelijk en de almaar verslechterende economie eiste de voorpagina’s en de televisiejournaals op.
Toch is de strijd in Mali allerminst voorbij. Geholpen door Tsjadische troepen kamden Franse commando’s afgelopen maanden de Andrar des Ifoghas uit, het vrijwel ondoordringbare gebergte waar leden van de terreurorganisatie Al Qaida in de islamitische Maghreb (AQIM) zich schuilhouden.
Directe confrontatie met de Franse grondtroepen wisten de jihadisten lange tijd de mijden. Stadjes als Timboektoe en Gao werden heroverd zonder dat er een schot werd gelost. Maar in de Andrar des Ifoghas ligt dat anders. ‘Daar zagen we ons geconfronteerd met een klein leger,’ hield een Franse legerofficier me tijdens een recent bezoek aan Timboektoe voor.
Honderden jihadisten vonden de dood in de Andrar des Ifoghas, waaronder ook Aboe Zeid, de wrede nummer twee van de AQIM. Naar verluid was hij verantwoordelijk voor de executie, een jaar geleden, van zo’n honderd soldaten van het verslagen Malinese regeringsleger in de woestijnstad Aguelhok. Het aantal gesneuvelde Fransen viel tot dusver op de vingers van een hand te tellen.
Voor de Fransen verloopt de strijd dus betrekkelijk voorspoedig. Maar is het land ook daadwerkelijk ‘in oorlog’? Volgens een school van Franse intellectuelen is dat begrip de laatste jaren dusdanig uitgehold dat het zijn eigenlijke betekenis heeft verloren. Tot deze school behoren figuren als de eminente politicoloog Pierre Hassner en de jonge filosoof Jean-Baptiste Jeangène Vilmer (auteur van het vorig jaar verschenen La Guerre au nom de l’humanité, Tuer ou laisser mourir).
Het meest uitgesproken is Frédéric Gros. In 2006 publiceerde deze aan het Parijse Institut d’études politiques verbonden filosoof reeds États de violence – een verhandeling over het ‘einde van de oorlog’. ‘Onze generatie heeft zowel de val van de Muur als de aanslagen van 11 september 2001 bewust meegemaakt,’ schrijft Gros daar. De val van de muur rekende volgens hem af met de dreiging van een totale oorlog, de aanslagen van 11 september gaven oorlog een nieuw gezicht. Van oorlog tussen staten is sindsdien hoegenaamd geen sprake meer. Wel van ‘interventies’, officieel niet gerechtvaardigd door een nationaal belang, maar door hogere waarden als ‘mensenrechten’ en ‘regionale stabiliteit’.
Hoewel Gros zelf nooit les van hem heeft gehad, is hij een groot bewonderaar van Michel Foucault. Hij publiceerde een deel over de in 1984 overleden filosoof in de beroemde reeks Que-sais-je? en stelde een bundel samen uit diens colleges aan het Collège de France. Gros zegt zich aanvankelijk aangetrokken te hebben tot de ‘latere’ Foucault, de Foucault die zich verdiepte in de zeventiende-eeuwse moralisten of die de leefregels van de Griekse cynici ontleedde.
Gros noemt zich een bewonderaar, een discipel van Foucault is hij uitdrukkelijk niet. ‘Ik hou me bezig met concepten als waanzin, oorlog en veiligheid,’ zei hij in een interview, ‘maar ik streef er niet naar om hun geschiedenis of archeologie te schetsen. Ik wil proberen te laten zien hoe veelzijdig deze noties in werkelijkheid zijn.’ Hoe gebeurde dat volgens Gros met het begrip oorlog? Neem de personages. In de klassieke oorlog dragen die uniformen en maken ze deel uit van een regiment. In de nieuwe geweldstoestand zijn het terroristen, bendeleiders, huurlingen of informatici die, ver verwijderd van het strijdtoneel, een onbemand vliegtuig naar een doelwit dirigeren.
Of neem het strijdperk. In de klassieke oorlog was dat een veld, een heuvel of een rivier. In de geweldstoestand van Gros is dat een stad, een markt, een metro of een terras. Niet de professionele soldaat, maar de burger is hier doelwit. Denk maar aan Syrië.
Ook de organisatie verloopt anders: gecentraliseerd en hiërarchisch bij een klassieke oorlog; anarchistisch en geprivatiseerd in de nieuwe geweldssituatie. Zo kan het leiderschap van een terroristische groepering vanuit praktisch iedere failed state een grootscheepse aanslag op het territorium van een westers land organiseren als het moet. Een klassieke oorlog wordt gevolgd door vrede; in de nieuwe geweldssituatie is sprake van een aanhoudende dreiging. Het gevaar kan op ieder willekeurig moment toeslaan.
Ook de verhouding ten opzichte van de dood verandert. In de klassieke oorlog is er sprake van een zekere wederkerigheid van dood. In de nieuwe geweldtoestand wordt dood gezaaid, of juist berekend. Dankzij de inzet van drones en ‘slimme bommen’ kan het zelfs voorkomen dat een van de partijen geen enkele dode te betreuren heeft. Een grootmacht voert dus niet langer oorlog, zij intervenieert. Gros wijst erop hoezeer dat in vroeger tijden als shockerend werd ervaren, als een belediging voor de soevereiniteit. Dat was duidelijk niet de reden waarom het Elysée de interventie in Mali aan het Franse publiek als een oorlog probeerde te verkopen. Het idee was dat Hollande, net als Sarkozy in Libië, voordeel zou halen uit zijn status als oorlogspresident.
Maar daarop hebben zijn raadgevers zich lelijk verkeken. Kennelijk is ook het begrip ‘oorlogspresident’ geëvolueerd. In ieder geval is Hollande impopulairder dan ooit.