Duitsers zijn over de onthullingen van Edward Snowden waarschijnlijk nog verontruster dan andere Europeanen. Dat heeft er in ieder geval mee te maken dat Duitsland het door de National Security Agency meest afgeluisterde land in Europa lijkt te zijn, volgens informatie die in handen is van Der Spiegel: 500 miljoen telefoongesprekken, e-mails en sms-berichten worden volgens het blad per maand in Duitsland afgetapt door de Amerikanen. Duitsland is voor de NSA een derdeklaspartner: weliswaar een bondgenoot, maar ook een aanvalsdoel. Geen wonder dat de Duitse minister van justitie zei dat deze situatie nog het meeste lijkt op vijandelijke praktijken tijdens de Koude Oorlog. De Duitse verontrusting over de aftapberichten heeft echter ook te maken met het grote gewicht dat in Duitsland wordt toegekend aan de bescherming van persoonsgegevens. Meer dan bijvoorbeeld in Nederland leveren diensten die persoonsgebonden gegevens opvragen uitgebreide informatie over wat zij met deze informatie zullen doen. In zo’n situatie verrast het niet dat met schrik gereageerd wordt op de ontvreemding van dergelijke informatie door een land als de Verenigde Staten, dat geen omvattende wetgeving over het gebruik en de bescherming van persoonsgegevens heeft, al helemaal niet waar het burgers van andere staten betreft. Die gevoeligheid voor de beschermde omgang met persoonsgegevens heeft duidelijk historische achtergronden. Waar afgeluisterd worden voor Nederlanders misschien vooral aan Bond-films doet denken, is de Duitse herinnering aan de praktijken van Stasi en Gestapo nog scherp. Al te bewust is men zich van het gevaar dat registratie tot repressie leidt.
In hoeverre kan de haast absolute gegevenshonger van moderne staten gerechtvaardigd worden? Momenteel zijn er allerlei grondrechten en wettelijke regelingen die door veel, zo niet alle, geheime diensten met voeten worden getreden. Wellicht betekent dit echter dat deze regelingen moeten worden bijgesteld. Wat is er principieel op tegen dat een staat alles van iedereen weet? Is dat niet juist een uitdrukking van volledige rationaliteit, een hegeliaanse droom die eindelijk, dankzij glasvezels, werkelijkheid is geworden? De aanvankelijke rechtvaardiging voor grootscheepse datacontrole was de dreiging van terrorisme. Vele aanslagen zijn door internetbewaking voorkomen, heet het. Deze bewering kan in werkelijkheid nauwelijks worden geverifieerd. Bovendien is dit hoogstens een afgeleide rechtvaardiging. De afweer van terrorisme heeft alleen waarde als door het niet-afweren van terrorisme een andere waarde wordt bedreigd, zoals het leven van de burgers van een staat. En als het om de waarde van leven gaat, dan moet in elk geval naar de specifieke balans tussen dreiging en preventielast worden gekeken. Liever wat dreiging dan een door preventie onleefbaar leven. Bovendien rechtvaardigt de afweer van terrorisme noch de mate van databewaking, noch het bespioneren van bevriende staten. Dat Obama en Kerry de Amerikaanse spionage verdedigden door te zeggen dat elke geheime dienst de diplomaten van andere landen afluistert, laat bovendien zien dat de terrorismekaart beperkt speelbaar is.
De ‘bewaking’ van dataverkeer door de diensten van moderne staten zou kunnen worden gerechtvaardigd met een argument dat lijkt op dat ter rechtvaardiging van belastinginning. De staat mag een deel van de financiële transacties of tegoeden van burgers afnemen, zo kun je betogen, omdat deze transacties en tegoeden mogelijk worden gemaakt door het kader dat de staat schept, bijvoorbeeld in de vorm van een ruimte van rechtszekerheid waarbinnen contracten kunnen worden gesloten. Zo zou je ook kunnen zeggen dat de staat ten behoeve van de vrije communicatie tussen zijn burgers het recht van toegang tot deze communicatie verwerft. Zoals een modern burger nooit iets absoluut en onvoorwaardelijk bezit, zo zijn ook communicatieve handelingen niet het onvervreemdbare domein van het subject van communicatie. Het beslissende verschil tussen belasting en afluisteren is echter dat contracten niet onmogelijk worden door belasting. Succesvolle communicatie tussen personen wordt echter wel zwaar bemoeilijkt door onbedoelde ontvangers. Maar, los van de kwestie van rechtvaardiging: met deze spionageberichten is toch eigenlijk niets nieuws aan de horizon? De aanwijzingen over grootschalige datadiefstal mogen niemand verbazen; niet in het minst is het ook historisch gemeengoed. Het briefgeheim moest in de achttiende en negentiende eeuw niet voor niets eerst met scherpe straffen tot iets min of meer vanzelfsprekends gemaakt worden. Het afluisteren of afbuigen van gesprekken en documenten hoort altijd al tot de gevaren van politieke communicatie.
Toch zijn er wel degelijk nieuwe aspecten die met de verstrengeling van levensstijl en moderne technologie naar voren komen. Neem bijvoorbeeld iemand die zijn gedachten ordent met behulp van ingesproken memo’s op zijn smartphone. Er zijn filosofen, voorvechters van de these van de extended mind, die zouden zeggen dat deze persoon met behulp van zijn technologie denkt en dat zijn geest, zijn denkactiviteit, derhalve een materiële basis heeft die breder is dan zijn brein en ook zijn telefoon insluit. Stel dat de memo’s van deze persoon direct ook per cloud-service ergens worden opgeslagen. Is dan het gedeelte van de servers dat door zijn data in beslag wordt genomen ook deel van de materiële basis van zijn geest? En is dit gedeelte dan tegelijk bezit van deze persoon en van Google of Apple, of wie dan ook? Die Gedanken sind frei, luidt een oud Duits volkslied, dat ook tijdens het nationaal-socialisme een belangrijke symbolische rol had. Voor zover de extended-mind-these valide is, moeten we die notie misschien bijstellen.