Al maanden is Frankrijk in de ban van de ‘negen van Tarnac’. Deze groep jongeren wordt verdacht van sabotageacties tegen een viertal tgv’s eind 2008. Hoofdverdachte is de 34-jarige Julien Coupat, een hoog gediplomeerde jongeman die samen met een groep vrienden het flitsende Parijs inruilde voor het boerenleven in de Corrèze. Wegens ‘leidinggeven aan een terroristische organisatie’ hangt hem nu twintig jaar cel boven het hoofd.
Dankzij deze affaire is een boek uit 2007 plotseling vol in de schijnwerpers komen te staan: L’Insurrection qui vient (De nakende opstand). Dit subversieve boek werd geschreven door Le Comité invisible (Het onzichtbare comité) – een collectief dat anoniem wil blijven, maar waarvan Coupat zo goed als zeker tot de belangrijkste contribuanten behoort. In zeven hoofdstukken – cirkels, als in de hel van Dante – schetst L’Insurrection qui vient een gitzwart beeld van het huidige Frankrijk, een land waar ‘de regering de noodtoestand afkondigt tegen kinderen van vijftien jaar’, ‘werkgevers gehaat worden, maar men ondertussen onophoudelijk klaagt over de hoge werkeloosheid’, ‘waar je jezelf moet zijn én anders, maar toch vooral Pepsi-cola moet drinken’ en ‘waar de economie niet zozeer in crisis, maar dé crisis is’.
Sabotage en orde
Opstand is noodzakelijk. Daarvoor dienen gelijkgestemden zich allereerst te organiseren in communes. Van daaruit kan een poging worden ondernomen de bestaande orde omver te werpen, te beginnen met de politie. Gebruik van wapens is daarbij onvermijdelijk, want ‘een bezettingsleger versla je niet zomaar’. Ontwrichting van de economische en sociale orde gebeurt dankzij sabotageacties op vliegvelden, autowegen en tgv-lijnen: ‘een minimum aan inspanning een maximum aan vernielingen.’ Onduidelijk is of de door het Comité voorziene opstand één moment behelst of permanent is. Maar zo ziet ze eruit: ‘Onbekenden spreken met elkaar; ze vallen niet langer tegen elkaar uit. (…) Steuntrekkers liggen niet langer overhoop met het stadhuis: ze wonen er. (….) Bij de kruidenier breng je wat je over hebt en pak je wat je nodig hebt. (…) De Premier staat geheel alleen in zijn oproepen tot kalmte.’
Staatsvijand
Daarmee staat het Comité invisible in een lange Franse traditie van radicale republikeinen, anarchisten en situationisten. Haar leden, zo stelde weekblad Le Nouvel Observateur, zijn kleinkinderen van Auguste Blanqui en kinderen van Guy Debord. Toen hij het boek bij boekhandel fnac zag liggen, kocht Alain Bauer, president van de adviesraad van het Observtoire national de la délinquance, direct veertig exemplaren en stuurde ze naar de politie, de antiterrorismediensten en het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Dit had immers veel weg van het ultra-gauche dat door de Franse minister van Binnenlandse Zaken Michèle Alliot-Marie als de in het oog te houden staatsvijand is aangemerkt.
Alliot-Marie zei in Le Monde dat ze al langer de vrees koestert dat de ineenstorting van de Parti communiste français zou leiden tot een versplintering én een verharding van de revolutionaire beweging in Frankrijk. De felle protesten tegen het jongerencontract cpe in 2006 zag de minister als een bevestiging van haar vermoeden. Dat de politie juist Coupat en de zijnen in het vizier hield, valt vanuit die optiek dus wel te begrijpen, al gaven de argumenten waarmee dat gebeurde soms aanleiding tot hilariteit. Zo werd de ‘negen van Tarnac’ verweten ‘te hebben deelgenomen aan demonstraties’. En als ze geen mobiele telefoon hadden, dan was dat niet omdat ze daarvan uit idealistische motieven hadden afgezien, maar ‘om te voorkomen dat ze werden afgeluisterd’. Na de arrestatie op 11 november 2008 maakte de politie gewag van de vondst van ‘documenten die gedetailleerde informatie omtrent het treintransport bevatten, inclusief aankomst en vertrektijden van treinen’.
Terrorisme
‘In goed Frans heet zoiets een spoorboekje,’ stelde de Italiaanse filosoof Giorgio Agamben in dagblad Libération. En dat is nog geen smoking gun, redeneerde Agamben volkomen terecht. Daar staat tegenover dat Coupat en zijn vriendin om vier uur ’s nachts gesignaleerd zijn op de plek waar een uur later een passerende tgv beschadigd raakte door een stuk betonijzer dat op de bovenleiding was gehangen. Maar zelfs als ze het op de tgv’s hebben voorzien, maakt hen dat nog niet tot terroristen, menen de supporters van de negen (waaronder naast Agamben ook Alain Badiou, Jean-Luc Nancy, Jacques Rancière, Luc Boltanski en Slavoj Zizek). Volgens de Franse spoorwegen vormde de actie immers geen bedreiging voor de passagiers. Wél terrorisme, zegt de officier van Justitie onder verwijzing naar de Franse wet, volgens welke er ook van terrorisme sprake kan zijn in het geval van simpele vernielingen mits ze tot doel hebben ‘de openbare orde ernstig te verstoren via intimidatie of het zaaien van angst’. Precies die wetgeving heeft volgens Agamben de afgelopen jaren ‘het niveau van het Italiaanse fascisme ruimschoots overschreden’. Het woord is nu aan de rechter. Vast staat ondertussen wel dat minister Alliot-Marie de eerste slag tegen l’ultra-gauche ruimschoots heeft verloren. L’Insurrection qui vient groeide afgelopen maanden alsnog uit tot een onverbiddelijke bestseller: twintigduizend exemplaren werden er inmiddels van verkocht.