Home De correspondenten: De Arabische opstand denken. Én doen

De correspondenten: De Arabische opstand denken. Én doen

Door Marijn Kruk op 04 november 2014

Cover van 02-2011
02-2011 Wijsgerig Perspectief Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Tijdens een interview met de Arabische nieuwszender Al Jazeera gebruikte Sla- voj Zˇizˇek begin februari een pakkende metafoor om de positie van de Arabische dictators te beschrijven. De Sloveense filosoof schetste een overbekende scène uit de tekenfilmserie Tom & Jerry. Kat en muis zitten elkaar zoals gebruikelijk achterna en op het dak schiet de kat door, tot ver in het luchtledige. Maar vallen doet hij niet onmiddellijk. Pas wanneer Tom naar de gapende leegte onder hem kijkt en zich zijn hachelijke positie realiseert doet de zwaartekracht zijn werk. Iets dergelijks gold volgens Zˇizˇek ook voor dictators als Mubarak – op dat moment nog steeds aan de macht. Een kortstondige periode van totale anarchie was noodzakelijk om de tiran te laten inzien dat hij over de dakrand was gelopen, met zijn onvermijdelijke val als resultaat. De moslimintellectueel Tariq Ramadan, die vanuit Londen deelnam aan het gesprek, lachte geamuseerd. Met Zˇizˇek stelde hij tijdens de uitzending vast wat gedurende het verdere verloop van de revolte in de Arabische wereld zou uitgroeien tot een evidentie: de opstand was niet gericht tegen het westen en evenmin waren de demonstranten uit op de vestiging van een islamitische staat. Het was de roep om ‘waardigheid’ die hen dreef: om vrijheid, democratie en respect voor mensenrechten.

Afgezien van Zˇizˇek en Ramadan hielden de meeste filosofen zich met betrekking tot de Arabische opstand stil. En geef ze eens ongelijk. Het is geen gebeurtenis die zich gemakkelijk laat theoretiseren en bovendien is zij nog volop in beweging. Maar terwijl het Tahrirplein in Caïro dagelijks volstroomde bleef het in Parijs wel héél erg stil. Waar waren al die intellectuelen die anders overliepen van enthousiasme wanneer een volk zich tegen zijn tirannen keerde? Dat de dictators als Ben Ali en Mubarak werden verjaagd, ja dat was een goede zaak, maar voor de rest was het prudentie dat de klok sloeg. ‘Wat verwacht je anders van lieden die hun vakanties doorbrengen in hun paleizen in Marokko, Tunesië of Egypte,’ fulmineerde de filosoof Régis Debray in een vraaggesprek met dagblad Le Monde. Ergo: de intello’s van de linkeroever waren gecorrumpeerd door de zittende macht, precies zoals al die Franse ministers die zich jarenlang lieten fêteren door de Arabische dictators. Le Monde wijdde een lang artikel aan de terughoudendheid waarmee prominente Franse intellectuelen de Arabische opstand tege- moet traden. Debray vulde aan: ‘Ze zijn als de dood voor het islamisme en weten niet goed wat te denken van een volksopstand die zich wel eens tegen Israël zou kunnen keren.’ Voor de goede verstaander was direct duidelijk op wie Debray hier doelde: Alain Finkielkraut, André Glucksmann en Bernard Henri Lévy – prominente Franse opiniemakers van joodse origine die de zaak van Israël zijn toegedaan en die zich nu in stilzwijgen hulden.

Wellicht was het overcompensatie, vaststaat dat in ieder geval Lévy de stilte sinds- dien op de hem kenmerkende wijze heeft doorbroken. Hij besloot alsnog af te reizen naar het gebied. Eerst naar Egypte en ver- volgens naar Libië. Maar met een rol als observator neemt ‘bhl’ dan al geen genoegen meer. Zo is het zelfs nog maar de vraag of er zonder zijn inmenging überhaupt door de internationale gemeenschap in Libië zou zijn ingegrepen. Het waren Franse Rafales die in maart het bal open- den. Maar het was Lévy die de beslissende voorzet gaf. Hij weet een ontmoeting te arrangeren met Moustafa Abdeljalil, de president van de inderhaast gevormde Nationaal Libische Raad. Nog diezelfde avond belt Lévy vanaf het bordes van het Tibesti hotel in Benghazi per satelliettelefoon naar Sarkozy: of die niet bereid is een delegatie van de Raad op het Elysée te ont- vangen. Dat was de Franse president. Die had immers nog een appeltje te schillen met Gaddafi, die hem in 2007 vernederde tijdens een bezoek aan Parijs. Bovendien kan de Franse diplomatie wel een opsteker gebruiken na het echec van de Tunesische revolutie.

En zo wandelt Lévy een krappe week later met twee afgevaardigden van Abdeljalils Raad het Elysée binnen. Succes verzekert: na afloop maakt Lévy uit naam van Sarkozy bekend dat Frankrijk de Raad niet alleen als officieel erkent, maar ook dat er doelgerichte militaire acties om de bevolking van Benghazi te beschermen in het verschiet liggen. Saillant detail: Alain Juppé was in het geheel niet op de
hoogte. Terwijl de Franse vlag in Benghazi al uithangt, verneemt de Franse minister van Buitenlandse Zaken het nieuws van journalisten.

Lévy laat het niet bij bemiddelen. Wanneer militair ingrijpen dreigt te stranden in het Brusselse vergadercircuit voert hij de druk op en verklaart op radiozender France Inter dat een no-flyzone niet langer afdoende is tegen Gaddafi’s oprukkende tanks. Nog even en de tricolore in Benghazi ‘zal druipen van het bloed van afgeslachte Libiërs’. Dat beeld komt over. Een paar uur later belt Sarkozy naar Lévy met de mededeling dat hij Juppé naar de vn in New York zal sturen en persoonlijk alle vijftien leiders van de landen uit de Veiligheidsraad gaat bellen. Tegen middernacht belt Sarkozy opnieuw met Lévy. Nu om hem persoonlijk van de uitslag van de stemming op de hoogte te brengen. Twee dagen later vallen de eerste bommen. Filosofie moet je doen.