Home De constanten in het werk van Carl Schmitt

De constanten in het werk van Carl Schmitt

Door Maurice Weyembergh op 03 februari 2014

De constanten in het werk van Carl Schmitt
Cover van 03-2006
03-2006 Wijsgerig Perspectief Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Vier invalshoeken, die met vier constanten van het oeuvre van Schmitt samenvallen, werden gekozen om zijn politiek bewogen leven te bespreken en de verscheidenheid en het controversiële karakter van zijn werken te presenteren: katholicisme, etatisme, nationalisme en antiliberalisme.

Schmitt heeft, net als al zijn tijdgenoten, een politiek interessante periode meegemaakt waarin nieuwe revolutionaire ideologieën de bovenhand kregen die de Tweede Wereldoorlog mede veroorzaakt hebben. Men kan zich natuurlijk afvragen of leven in een dergelijk tijdperk een zegen dan wel een vervloeking betekent. Voor een politieke denker is zo’n periode in elk geval leerrijk en fascinerend, al riskeert hij in de maalstroom van de gebeurtenissen onder te gaan. Indien hij overleeft, kan hij vanwege zijn keuzes diep gecompromitteerd geraken. De politieke denker is ertoe veroordeeld ofwel in een oninteressant tijdperk te leven, waarin politiek zich hoofdzakelijk tot de lopende zaken beperkt, ofwel in een tijdperk waarin de zaken omslaan.

In 1919 was Schmitt staatsambtenaar in München en hij heeft er, op de dag van de uitroeping van de Räterepublik, de windstroom van de geschiedenis voelen waaien: de revolutionairen vielen de kantoren binnen en een van hen schoot een officier neer die zich in de rechtstreekse nabijheid van de jurist bevond. Het is ondenkbaar dat die belevenis hem niet getekend heeft: ze heeft hem op de rol van de noodtoestand gewezen, wat hij als theoreticus nooit zou vergeten. Ze heeft hem waarschijnlijk ook, samen met het ervaren van de toenmalige revolutionaire situatie, de stabiliserende rol van een sterke staat en van de politieke volkseenheid doen inzien. Burgeroorlog, de terugval – in de terminologie van Hobbes – in de natuurtoestand, is voor een jurist een nachtmerrie.

Er zijn mijns inziens vier constanten in het oeuvre en het leven van Schmitt: katholicisme, etatisme, nationalisme en antiliberalisme. Ik bespreek Schmitts werk vanuit die vier constanten. In Positionen und Begriffe Carl Schmitts stelt H. Quaritsch overigens dat er drie constanten zijn in zijn werk tot 1938: katholicisme, etatisme en nationalisme. Quaritsch benadrukt dat Schmitt na 1938 de staat opgeeft voor de Großraum (de grootruimte). Dat is juist, maar staat of grootruimte dienen hetzelfde doel. Zoals wij zullen zien, heeft de staat wegens de technologische en ruimtelijke veranderingen stilaan moeten plaatsmaken voor de grootruimte.

I
Katholiek zijn in het toenmalige door de Pruisische en protestantse bureaucratie gedomineerde Duitsland was niet gemakkelijk voor iemand die een grote loopbaan ambieerde. Katholiek zijn in het nationaal- socialistische Duitsland was evenmin gunstig, temeer daar Schmitt zijn gehechtheid aan de katholieke leer nooit opgegeven heeft. Over de natuur van zijn katholicisme echter – orthodox of door zeer persoonlijke elementen gekleurd – kan men vragen stellen. Grof samengevat steunt zijn christendom op bepaalde aspecten van de leer van Tertullianus en Augustinus; de zondeval en de hieruit voortvloeiende menselijke gecorrumpeerdheid staan er centraal. Alle pogingen om het paradijs hier op aarde door utopisme en techniek te realiseren zijn uit den boze, omdat zij de plaats van Christus zouden willen innemen. Tot de terugkeer van de Messias zou het kwaad niet te overwinnen zijn. Menen een einde te kunnen maken aan het politieke door het te neutraliseren via de economische en technische productie van overvloed is volgens Schmitt een gevaarlijke illusie. Zijn christendom bevat inderdaad een sterk apocalyptische component: de vrees voor de komst van de antichrist brengt hem ertoe nadruk te leggen op de rol van de katechon of Aufhalter, de persoon of instelling die de ontbindende krachten die de komst van de antichrist begunstigen zou kunnen ophouden. De kritische lezer kan er niet onderuit op te merken dat beschouwingen over het al dan niet katechontische karakter van politici, instellingen of maatregelen zeer speculatief blijven. Schmitts polemische opvatting van het politieke – dat is gebonden aan de tegenstelling van vriend en vijand – vindt haar stichtende paradigma in de relatie tussen Kaïn en Abel. Het einde van die polemische relatie is niet te verwachten vóór de komst van het Koninkrijk Gods. De taak van de jurist bestaat er intussen in de menselijke relaties door het recht proberen te structureren en, zonder in de een of andere utopie te vervallen, leefbaar te maken.

 

II
Het etatisme van Schmitt is niet los te denken van de toenmalige oppositie tussen verschillende wereldvisies die elkaar langs politieke partijen om bestreden. Liberalisme, communisme en fascisme zijn de heersende ideologieën: de laatste twee zijn door revolutionaire praktijken aan de macht gekomen. Schmitt heeft op een ideaaltypische manier, in de zin van M. Weber, de geschiedenis van de staat vanaf de zestiende eeuw in drie fases gereconstrueerd: de regeringsstaat, die een einde aan de godsdienstoorlogen gemaakt heeft en de burgerlijke maatschappij beheerst; de  wetgevingsstaat van de negentiende eeuw, waarin de burgerlijke maatschappij stilaan de macht naar zich toetrekt en met het parlement de staatsstructuren verovert; en de bestuurlijke staat (Verwaltungsstaat), die helemaal door de partijen en hun strijd gedomineerd wordt. In de loop van die ontwikkeling zijn de taken van deze laatste onoverzichtelijk geworden: hij wordt bijvoorbeeld verantwoordelijk voor economie, welzijn, gezondheid en sociale bijstand. De staat is dan een totale staat geworden, omdat hij zich met bijna alles moet bezighouden. Daarbij zijn er zwakke totale staten, de liberale staten, en sterke totale staten, zoals communistisch Rusland of fascistisch Italië. Schmitt maakt inderdaad een onderscheid tussen de kwalitatieve en de kwantitatieve totale staat: in de eerste soort legt men eerder de nadruk op de intensiteit van de macht en is de totale staat een sterke staat, in de tweede legt men eerder de nadruk op de extensie ervan, maar deze gaat niet met een grotere intensiteit gepaard, wat typisch is voor een zwakke totale staat. De Weimarrepubliek, die uit de Duitse nederlaag van 1918 gegroeid was, behoort tot de liberale staten en geraakt verscheurd door de strijd van de revolutionaire partijen. We zullen zien hoe Schmitt met juridische middelen in die strijd zal tussenkomen om te proberen van de Weimarrepubliek een sterke staat te maken.

Met de Tweede Wereldoorlog en de beslissende rol van communistisch Rusland en de Verenigde Staten wordt vanuit een geopolitiek standpunt duidelijk – wat de Eerste Wereldoorlog reeds aangetoond had – dat de Europese Staten voortaan te klein zijn om nog een determinerende rol op wereldvlak te spelen. Ze kunnen zelfs hun lokale geschillen niet meer alleen regelen. Schmitt meent daarom dat Duitsland een grootruimte moet worden, net als de Sovjet- Unie en de Verenigde Staten. Dit zou betekenen dat Duitsland het centrum zou worden van een groter economisch gebied waartoe kleinere volkeren uit Midden- en Oost-Europa behoren. Duitsland zou dan als taak hebben die kleinere volkeren te beschermen en te beletten dat landen die buiten de Duitse grootruimte liggen in haar aangelegenheden tussenkomen. De Verenigde Staten dienen opnieuw als voorbeeld: als antwoord op het restauratieve Verdrag van Wenen van 1815 hadden zij in 1823 de Monroe-doctrine verkondigd: Amerika behoort voortaan aan de Amerikanen en niet-Amerikaanse tussenkomsten op het Amerikaanse grondgebied zullen niet meer getolereerd worden. Na de Duitse nederlaag in 1945 en met het ontstaan van de Koude oorlog en de bipolarisering van de wereld vreest Schmitt dat een van de supermogendheden het in de confrontatie zou kunnen halen en daardoor haar heerschappij en levensstijl op wereldschaal zou kunnen opdringen. Hij blijft de voorkeur geven aan een politiek pluriversum en hoopt dat verschillende grootruimten zullen ontstaan die een nieuwe wereldorde, een nieuwe nomos tot stand zullen brengen.

III
Als nationalist heeft Schmitt twee nederlagen van zijn vaderland meegemaakt. De specificiteit van de ligging van Duitsland, Land der Mitte, tussen de westerse en de oosterse mogendheden en dus aan grotere risico’s blootgesteld, verklaart dat het een sterke staat nodig heeft en dat een burgeroorlog het verdere bestaan van het land in het gedrang kan brengen. Zoals Schmitt het wat dramatisch formuleert: ‘Wir in Mitteleuropa leben sous l’oeil des Russes.’ Nederlagen zijn natuurlijk zwaar te verteren, maar voor de jurist is er iets anders wat misschien nog zwaarder weegt: de manier waarop de overwinnaars de overwonnenen behandeld hebben. De periode na de Eerste Wereldoorlog is gekenmerkt door verschillende overeenkomsten: het Verdrag van Versailles, dat Duitsland als hoofdverantwoordelijke voor de oorlog aanwijst en het schadevergoedingen oplegt, de oprichting van de Volkenbond en het Briand-Kelloggpact, dat de agressieoorlog tracht uit te sluiten. In de ogen van de overwinnaars is Duitsland schuldig aan de gebeurtenissen. Schmitt heeft verschillende werken aan de studie van die verdragen gewijd, die hij later gebundeld heeft in Positionen und Begriffe im Kampf mit Weimar – Genf – Versailles 1923-1939. Het ontstaan van die verdragen heeft hem ertoe gebracht de recente ontwikkelingen te vergelijken met het traditionele oorlogsrecht zoals het in het jus publicum europaeum tot stand gekomen is. Ik kom daar straks op terug.

Na de tweede nederlaag wordt de jurist zelf wegens zijn rol in de nazi-staat – tot in 1936 heeft hij belangrijke ambten in de nazi-hiërarchie bekleed – in hechtenis genomen en verhoord. In augustus 1945, vóór hij zelf gearresteerd wordt, schrijft hij een deskundig advies (Gutachten) op vraag van een grootindustrieel: Das international- rechtliche Verbrechen des Angriffskrieges und der Grundsatz ‘Nullum crimen, nulla poena sine lege’ (geen misdaad, geen straf zonder wet). Het advies is bedoeld als voorbereiding op een mogelijke verdediging. Schmitt, die tussen 1933 en 1936 geprobeerd heeft om het nazi regime een juridische structuur te geven, verklaart hierin dat het Hitler-regime buiten elke rechtsopvatting van de geciviliseerde wereld staat (p. 18). Hij onderscheidt drie soorten misdaden:

a) de overtredingen van het ius in bello, van het oorlogsrecht: daar er precieze regels bestonden toen het Duitse leger die eventuele daden gepleegd heeft, dienen ze bestraft te worden;

b) de gruweldaden (de misdaden tegen de menselijkheid, ‘atrocities’): hoewel er geen internationale positieve wetten bestonden die deze gruweldaden definieerden en veroordeelden toen ze gepleegd werden, zijn ze strafbaar. Schmitt gebruikt de term scelus infandum, gruwelijke wandaad, om ze te karakteriseren en beschouwt ze logischerwijze als mala in se (kwaad op zich), in tegenstelling tot de mala prohibita (verboden kwaad), die duidelijk omschreven zijn en waarop straffen staan. Hij fundeert hun strafbaarheid op het natuurlijke gevoel, op emoties en op de rede en de zin voor gerechtigheid (p. 23). Men kan zich natuurlijk afvragen of die visie ingegeven is door zijn persoonlijke overtuiging of door zijn voorzichtigheid om, als het advies ooit in de handen van de geallieerden terecht zou komen, een goede indruk te maken. Die vraag is legitiem, omdat hij later nooit meer op de genocide terugkomt;

c) de agressieoorlog: Schmitt beschouwt deze niet als strafbaar, omdat er toentertijd geen internationale positieve wetten bestonden die de agressieoorlog criminaliseerden (ondanks de beschikkingen van het Verdrag van Versailles, van het Geneefse Protocol of het Briand- Kelloggpact, die hij bespreekt). Dit druist natuurlijk in tegen de latere veroordelingen van het tribunaal van Neurenberg.

In 1950 publiceert Schmitt Der Nomos der Erde im Völkerrecht des Jus Publicum Europaeum. Hij plaatst hierin zijn vroegere kritische beschouwingen over het oorlogsrecht in het kader van een historisch onderzoek naar de ontwikkeling van het Europese volkenrecht, waarvan hij zich als de laatste vertegenwoordiger begrijpt. Oorlogen werden er beschouwd als gewapende conflicten tussen justi hostes, rechtvaardige en soevereine vijanden die het recht hebben de oorlog te verklaren. De vijandelijkheden eindigen met een vrede waarbij er geen sprake is van schuld. Die opvatting geldt tussen Europese, christelijke volkeren, maar niet voor de ruimten die aan gene zijde liggen van de Amity Line (met name de te koloniseren gebieden, waar de oorlogsregels niet gelden). Met de Monroe-doctrine en de latere rol van de Verenigde Staten in de Eerste Wereldoorlog gaat die Europese wereldorde stilaan ten onder: de oude nomos, de Grundordnung, vervalt – overwinnaars verklaren voortaan de overwonnenen schuldig, ze criminaliseren de vijand om hun macht des te beter te laten gelden – en intussen is er geen nieuwe juridische wereldorde ontstaan. Daarbij komt dat de nieuwe technologieën de ruimteproblemen scherper stellen: zoals de ontdekkingsreizen moeilijkheden in het zeerecht deden ontstaan, zorgen lucht- en ruimtevaart voor nieuwe problemen. Het tot stand komen van een nieuwe wereldorde veronderstelt namelijk de juridisering van die nieuwe ruimten.

IV
Het antiliberalisme is de vierde constante in Schmitts oeuvre en het drukt zich op verschillende vlakken uit. Om te beginnen denkt hij niet, wat liberalen geloven en tevens de veronderstelling is van het parlementaire systeem, dat men in politicis door discussie tot waarheid kan komen. Die indruk ontstaat alleen zolang de vertegenwoordigers tot hetzelfde milieu behoren en dezelfde belangen nastreven. Die negentiende-eeuwse toestand is voorbij. De revolutionaire partijen wensen alleen de macht te veroveren: compromissen zijn hoogstens middelen om daartoe te komen. Inzake waarden en normen moet het individu uiteindelijk kiezen: een eindeloze discussie is in de politiek wegens de urgentie uitgesloten. Men kan alleen tot een conclusie komen door een beslissing die soeverein door de actoren genomen wordt. Aan de aarzelingen wordt een einde gemaakt door een beslissing. Dit is de basis van het Schmittiaanse decisionisme.

Op het vlak van de algemene opvatting van het recht is Schmitt evenzeer antiliberaal. Kan het politieke aan het recht onderworpen worden, wat de liberalen meestal veronderstellen, of is het zo dat bepaalde elementen ervan, zoals het instellen van een orde, de opvatting van de wetten in bepaalde omstandigheden en het afkondigen van de Ausnahmezustand, in ieder geval aan het recht ontsnappen? Schmitt meent dat een juridische orde, een nomos, drie fases door loopt: het nemen, het verdelen en het weiden. De name – de inbeslagname van de ruimte, van grond – is potentieel gewelddadig. Ze leidt tot de verdeling van de grond en het cultiveren ervan. Die drie fases zijn aanwezig geweest in de verwezenlijking van het Europese volkenrecht, dat de relaties tussen de Europese volkeren in Europa en buiten Europa geregeld heeft. De eerste fase kan natuurlijk moeilijk langs het recht om geregeld worden, ook al is het de bedoeling een nieuwe orde te grondvesten.

Als de wetten tot stand gekomen zijn, denken de liberalen, volgens Schmitt, dat ze normen, regels zijn waarvan het karakter algemeen, rechtvaardig en rationeel is. Voor Schmitt is dat alleen het geval als de orde heerst: dan zijn de wetten soeverein. Als die orde echter problematisch wordt, komt een ander aspect van de wet tevoorschijn: haar politieke dimensie. Ze is dan geen norm meer, maar een bevel dat een wil uitdrukt, de wil van de wetgevers die zij op soevereine wijze te kennen hebben gegeven. Natuurlijk geldt die politieke dimensie van de wet niet voor alle wetten, maar zij geldt zeker voor de grondwetten die de natuur van de staat bepalen. Dit  leidt ons tot het probleem van de Ausnahmezustand.

‘De noodtoestand is die toestand waar de homogeniteit die nodig is voor het bestaan van het recht nog niet bestaat of bedreigd is.’ Het recht kan rekening houden met het feit dat zulke uitzonderlijke toestanden ontstaan, maar kan noch zeggen wanneer zij ontstaan noch bepalen hoe ze zullen evolueren. De Weimarrepubliek is daarvan een mooie illustratie: in de bestuurlijke staat die ze nu eenmaal is, zijn er revolutionaire partijen, de nationaal-socialistische en de communistische, die bereid zijn met legale of illegale middelen de macht over te nemen en komaf te maken met de bestaande constitutie. Burgeroorlog – het radicale verdwijnen van de homogeniteit en van de orde – is in die situatie niet uitgesloten. Schmitt wil dit vermijden en alle juridische middelen gebruiken – subtiele interpretaties van de constitutie die op de reconstructie van de wil van de constituenten gebaseerd is – om de macht van de president van de Republiek te verstevigen en hem daardoor de Hüter, de hoeder van de Grondwet te maken. Het artikel 48 van de toenmalige Grondwet, dat de Ausnahmezustand bespreekt, staat in het centrum van zijn belangstelling. Het gaat hem erom de soevereine rol van de president te versterken. Schmitt heeft bijvoorbeeld de rol van de dictatuur in Rome geanalyseerd: de dictator krijgt er volmachten opdat hij in een afgebakende tijdspanne de orde zou herstellen. Die dictatuur noemt de jurist de commissarische dictatuur en hij stelt daartegenover de soevereine dictatuur, die niet het herstel van de orde beoogt, maar de installatie van een nieuwe orde. Het probleem is natuurlijk dat de commissarische dictator zich als een soevereine dictator kan ontpoppen. In zijn interpretatie van de Grondwet meent Schmitt dat er een onderscheid gemaakt dient te worden tussen legitimiteit en legaliteit. Soms, als de uitzonderlijke toestand dreigt, moet men om de legitimiteit – de wil van de constituenten – niet in het gedrang te brengen de zuivere legaliteit overtreden. Wie dat vermag, beschikt over de soevereine macht. Het is die macht die de jurist aan de president van de Republiek wil verlenen om te beletten dat een van de revolutionaire partijen aan de macht komt.

Het antiliberalisme van Schmitt drukt zich natuurlijk ook uit in zijn opvatting over het politieke. Ik beperk me tot de volgende opmerking: de liberalen hebben het Europese streven om een einde te stellen aan het politieke, dat kenschetsend is voor de Europese geschiedenis, verder gezet. Zij hebben, samen met de marxisten, het politieke via de economie, via overvloed, willen neutraliseren, en later met de techniek. Maar economische opposities zijn dan ontstaan tussen bourgeois en arbeiders die, eens ze een zeker niveau van intensiteit bereiken, weer aanleiding geven tot de oppositie vriend–vijand en dus politiek worden. Hetzelfde geldt voor de techniek: iedereen die haar gebruiksaanwijzing volgt, kan ze toepassen. Zo ontstaan er verschillende wilsuitingen die proberen via de techniek de macht te veroveren. De illusie van het liberale geloof in het einde van het politieke wordt ook geïllustreerd door de opkomst van guerrillastrijders, partizanen en terroristen die de bestaande orde niet aanvaarden. Schmitt heeft een studie aan die problematiek gewijd.

Zijn toetreding tot de nationaal-socialistische partij heeft aanleiding gegeven tot veel discussies en is een ander voorbeeld van zijn antiliberalisme. Zij is enigszins onverwacht gezien zijn pogingen om de macht van de president van de Weimarrepubliek te versterken. Schmitt heeft gepoogd een juridische structuur voor de nazistaat uit te dokteren. Ondanks zijn zware antisemitische verklaringen en zijn ijver, onder meer om de actie van Hitler gedurende de Nacht van de Lange Messen juridisch te rechtvaardigen, wordt hij vanaf 1936, na aanvallen van de SS’ers, persona non grata en uit zijn belangrijkste ambten ontslagen. Ik beperk me hier tot twee opmerkingen: in Staat, Bewegung, Volk beschrijft hij de nieuwe triniteit van het regime: staat en volk zijn ondergeschikt aan de beweging. De beweging berust op de partij die door de Führer geleid wordt. Het Führertum en de Artgleichheit (de soortgelijkheid) zijn de leidende principes van het regime. Het principe van de liberale democratie, de algemene mensengelijkheid, wordt verworpen en vervangen door de raciale homogeniteit van het volk (in de communistische democratie door de homogeniteit van de leden van dezelfde klasse). Op juridisch vlak moet het principe nullum crimen, nulla poena sine lege plaatsmaken voor het principe nullum crimen sine poena, wat eigenaardig klinkt als men eraan denkt dat Schmitt in 1945, zoals vermeld, een advies geschreven heeft over het eerste principe. Hij benadrukt dat het recht van het nationaal-socialistische regime sui generis is.

Uit het voorafgaande blijkt dat Schmitt een van die intellectuelen is die uit geldingsdrang of overtuiging lid van een totalitaire partij geworden is. Zijn bijzonder scherpe intellect heeft hem rake analyses van de toenmalige situatie laten schrijven, maar heeft hem niet belet gevaarlijke keuzes te maken.