Home De club van Rome

De club van Rome

Door Marnix Verplancke op 03 december 2000

10-2000 Filosofie magazine Lees het magazine

Athene is de bakermat van onze cultuur. Maar in Rome kwam die cultuur tot bloei. De Grieken hadden om zo te zeggen het wiel uitgevonden. De Romeinen plaatsten er een kar op en reden ermee weg: richting beschaving en onverschrokkenheid.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

‘Rome is niet meer in Rome, het is overal waar ik ben’, schrijft Pierre Corneille in zijn Sertorius, en iedereen die het ooit bezocht, zal het daar mee eens zijn. Je vergeet de overweldigende schoonheid van deze stad nooit meer. De wieg van onze cultuur heeft, misschien meer nog dan in Griekenland, in Rome gestaan. Lord Byron mag dan wel zijn toevlucht in Athene gezocht hebben, de meeste literatoren hebben een voorkeur voor Rome. John Keats stierf er en ook het hart van Percy Shelley ligt er begraven. Casanova voegde in Rome een flink aantal schoonheden toe aan zijn lijst van veroveringen en de Victoriaanse dichteres Elizabeth Barrett Browning had er leuke conversaties met sprookjesschrijver Hans Christian Andersen.

Rome is een stad van ontmoetingen, van individuele mensen natuurlijk, maar ook van ideeën en filosofische inzichten. Het is de plaats waar Aristoteles bij wijze van spreken Jezus tegen het lijf liep, waarna zij op een rustig pleintje een glaasje wijn gingen drinken en afspraken samen eens een experimentje op te zetten.
‘Hoe zullen we ons project noemen?’, vroeg de eerste. ‘De Greco-Judaïsche erfenis?’
‘Welnee’, antwoordde de tweede, ‘dat onthoudt niemand. Waarom niet gewoon de “westerse cultuur”?’
 

Snijpunt

In het Vaticaans Museum, meer bepaald in de door Rafaël beschilderde Stanza della Segnatura, vinden we een mooie uitbeelding van het idee dat Rome het snijpunt van Griekse Oudheid en christendom vormt. De ene wand van deze pauselijke werkkamer is voorzien van een schildering waarop de religie en de waarheid afgebeeld staan. Bovenaan zien we God, met daaronder de grote figuren van het geloof, zoals Mozes, Abraham, Paulus en Petrus. Op de wand er tegenover zien we de wetenschap: een Atheens tafereel waarop beroemde filosofen afgebeeld staan: Plato en Aristoteles natuurlijk, maar ook figuren als Pythagoras, Herakleitos en de islamitische wijsgeer Averroës. Opvallend hierbij is dat de twee centrale figuren elk een boek in hun hand hebben. Voor Plato is dat de Timaios, het boek waarin hij de harmonie van de wereld beschrijft, en voor Aristoteles de Ethica. Zowel voor de natuur- als voor de menswetenschappen keek men in de Renaissance dus blijkbaar naar de Oudheid. Wanneer we nu ook nog in aanmerking nemen dat de derde en de vierde wand van de kamer aan de goedheid en de schoonheid zijn gewijd en dat de paus, als geestelijk hoofd van de mensheid, geacht werd middenin deze kamer te zitten, is de symboliek duidelijk: als hoofd van de kerk vertegenwoordigde hij niet alleen het geloof, maar ook de platoonse idealen van waarheid, goedheid en schoonheid.

Maar, zo moeten we daar natuurlijk meteen aan toevoegen, de Romeinen waren geen Grieken. Zij integreerden de Griekse filosofie in hun eigen wereldbeeld en veranderden beide zo bijna onopgemerkt.

Doordat zij niet in de Griekse cultuur leefden, maar er daarentegen als buitenstaanders tegenaan keken, was hun positie sterk vergelijkbaar met de onze vandaag. Of het nu ging om de presocratici als Anaximander of Anaximenes, of om de leer van Plato of Aristoteles, zij namen eruit wat hen bruikbaar leek en gingen daarmee aan de slag. De Romeinse filosofen hielden bij hun werk immers steeds één oog op de praktijk gericht. Het filosoferen om te filosoferen was de Romeinse wijsgeren vreemd. Zij zagen zich geconfronteerd met de alledaagse problemen van een wereldrijk en zij sloegen daardoor aan het denken. Niet de vraag naar de ideale staatsvorm stond bij hen centraal, maar het probleem van het dagelijkse bestuur van Rome, en hoe dit verbeterd kon worden. Abstracte goedheid en rechtvaardigheid interesseerde hen minder dan het concrete geval dat zich voor een rechtbank voordeed. De Grieken hadden om zo te zeggen het wiel uitgevonden. De Romeinen plaatsten er een kar op en reden ermee weg.
 

Kosmopoliet

Neem de van oorsprong Griekse filosofie van de Stoa, die bij de Romeinen in bijzonder goede aarde viel. Het goede leven is een leven volgens de rede, stelden de stoïcijnen, en wie tegen de rede in leeft, zal nooit het geluk vinden. De hartstochten belemmeren het zicht op het goede. Je kunt je leven daarom beter maar in het teken stellen van een zoektocht naar apatheia, een toestand waarin zelfs het noodlot je niet meer uit balans kan brengen. Ook zaken als eer, gezondheid, bezit of slavernij lieten de stoïcijnen koud. Daar draaide het in het leven allemaal niet om.

Het oudere Griekse stoïcisme was nog sterk verwant aan de filosofie van de cynici die de zoektocht naar het goede, redelijke leven als een solitaire, zelfs egoïstische bezigheid zagen. Door hun specifieke manier van leven, in een wereldstad temidden van een wereldrijk, hadden de Romeinse stoïcijnen echter meer oog voor het sociale leven. Het huwelijk, het gezin en de staat werden niet afgewezen als emotionele bijzaken. De Romeinen zochten de rede juist in deze sociale gebruiken.

Rechtvaardigheid en naastenliefde lagen hen na aan het hart. Andere volkeren verdienden enig respect. De eerste ware kosmopoliet, Seneca, was niet toevallig een Romein. Dat deze kosmopoliet een echte stoïcijn was, moge blijken uit het verslag dat Tacitus geeft van zijn dood. Ook al was Seneca de vroegere leraar van keizer Nero, op veel voorspraak kon hij niet rekenen. Toen de keizer in het jaar 66 een samenzwering tegen zichzelf kon verhinderen en de schuldigen ook Seneca als een van de bedenkers van de couppoging noemden, stuurde hij een kolonel van zijn lijfwacht op pad om de wijsgeer te verhoren. Deze ontmoette Seneca in een villa even buiten Rome en bleek niet onder de indruk van het verbale verweer dat hij te horen kreeg. Seneca werd schuldig bevonden en hem werd – in de beste keizerlijke traditie – opgedragen zelfmoord te plegen. In plaats van in paniek te raken of te vluchten bezagen Seneca en zijn echtgenote het bevel vanuit hun ideaal van apatheia. Ze weigerden om zich erdoor van de wijs te laten brengen. Volgens Romeins gebruik sneden zij zich de polsen door en wachtten op hun dood. Seneca bleef naar verluidt bij dit alles zo kalm dat hij al bloedend zelfs nog een verhandeling dicteerde aan zijn secretaris. Na zijn dood werd de wijsgeer in de buurt van de villa begraven, bij de Via Appia, even voorbij de vierde kilometerpaal. Hij ligt er nog steeds.

Omdat de stoïcijnen rijkdom en status totaal irrelevant vonden, stond hun filosofie voor iedereen open. Zowel een keizer als een slaaf konden stoïcijn zijn, en dat gebeurde dan ook. Van de slaaf Epictetus vinden we in het Romeinse stadsbeeld geen getuigen meer. Een ander stoïcijn, Marcus Aurelius, heeft heel wat meer resten achtergelaten, maar hij was dan ook keizer. Voor het Palazzo del Senatore vinden we een ruiterstandbeeld van hem. Dat dit beeld überhaupt nog bestaat is trouwens aan een grandioze misvatting te danken. Tijdens de Middeleeuwen stond het naast het oude Lateraans paleis en werd de ruiter abusievelijk voor Constantijn gehouden, de eerste christelijke keizer. Daarom werd het met bijzondere zorg omringd. De christenen dichtten het beeld bijzondere gaven toe: op de dag dat het net als vroeger weer met goud bekleed zal zijn, breekt het einde van de wereld aan. Vanuit de lok tussen de oren van het paard zal een imposante stem dan het Laatste Oordeel verkondigen.

Misschien nog wel indrukwekkender dan het ruiterstandbeeld is de zuil van Marcus Aurelius, die tussen 176 en 193 is opgericht op de inmiddels tot parkeerplaats gedegradeerde Piazza Colonna. De keizer had immers de Quaden, de Marcomannen en de Sarmaten verslagen en het Romeinse volk vond dat dit herdacht moest worden met een zuil, bovenaan bekroond met een standbeeld van de keizer. Wie de nek uitstrekt om dit beeld te aanschouwen, moet wel in gedachten houden dat het originele beeld in 1589 naar beneden werd gehaald om plaats te maken voor de Heilige Paulus. Toen Louis Couperus in 1911 de Piazza Colonna bezocht, stelde hij verontwaardigd vast dat de zuil verpakt zat in een soort kermistent, het Teatro Frattini. Er waren een café en een bioscoop in ondergebracht en er werden iedere avond worstelwedstrijden georganiseerd. Het zou Marcus Aurelius niet gedeerd hebben. Zo’n zuil midden op een plein was wel leuk, maar voor hem hoefde al die ijdelheid in feite niet. Anders dan de meeste Romeinse keizers hield Marcus Aurelius ook niet van een decadent en ogenschijnlijk glorieus leven. Pracht en praal waren aan hem niet besteed. Moed, plichtsgetrouwheid en standvastigheid, daar was het volgens hem om te doen. Gekleed in een eenvoudige soldatenmantel bracht hij een groot deel van zijn leven door in de legerplaatsen van zijn legioenen, tussen de mannen die het Rijk maakten en niet tussen hen die het in luxe weer verkwanselden. Azië en Europa zijn slechts hoekjes van de wereld, zo zei hij, de hele oceaan is niet meer dan een druppel in het heelal. De Athos-berg is een onbetekenende kluit aarde en de tegenwoordige tijd niet meer dan een moment in de eeuwigheid. Waarom, zo dacht hij er ongetwijfeld bij, zou hij zich dan een opgeblazen persoonlijkheid aanmeten?
 

Oneindig veel werelden

Ook in latere tijden heeft Rome zijn portie filosofen meer dan gehad. Erasmus verbleef er in 1509 en zou altijd met heimwee blijven terugdenken aan de stad. Zoals hij aan zijn vriend Raffaele Riario schreef, had hij vooral genoten van ‘het licht en de wandelingen, van de bibliotheken en de gesprekken met ontwikkelde mensen’. In de Galleria Nationale d’Arte Antica is trouwens het prachtige portret te zien dat Quinten Metsys van Erasmus maakte. Ook Galilei heeft jarenlang in Rome gewoond. In 1603 was hij te gast bij prins Federico Cesi, de stichter van de beroemde Academia dei Lincei, de ‘academie der linxen’, de eerste wetenschappelijke academie ter wereld. In de sacristie van de dominicaanse kerk San Maria sopra Minerva werd de filosoof verhoord door de inquisitie. En van 1630 tot 1633 werd hij op bevel van diezelfde inquisitie gevangen gehouden in de Villa Medici. Een zuil met opschrift, nabij de ingang van de villa herinnert daaraan.

De filosoof die wellicht het meest aan Rome gekoppeld wordt – een man naar wie Galilei trouwens bewonderend opkeek – is Giordano Bruno. Op de Campo dei Fiori, precies op de plaats waar hij op 17 februari 1600 op de brandstapel stierf wegens ketterij, staat sinds 1887 zijn standbeeld. Nog half in de duistere Middeleeuwen vertoevend en met zijn wetenschappelijk interesse zijn tijd ver vooruit, hield deze geestelijke koppig vast aan zijn denkbeelden. Uitgaande van Copernicus’ heliocentrisme stelde Bruno dat er oneindig veel sterren en dus ook oneindig veel werelden zijn en dat onze planeet aarde daar niet noodzakelijk het middelpunt van vormde. Die werelden, zo voegde hij daaraan toe, in navolging van de grote Epicurus-volgeling en dichter Lucretius, bestaan uit atomen die in allerhande verschillende combinaties de materie vormen. Het uit atomen opgebouwde universum was volgend Bruno oneindig en eeuwig. Het was in zijn ogen het enige organisme wat er bestond, omdat het gewoonweg alles omvatte. Voor een god die het geschapen had, was in zijn visie geen plaats meer. God, dat was de wereld zelf: ‘Wij zoeken God in de onbuigzame, onveranderlijke natuurwet’, aldus Bruno.

Het is misschien geen natuurwet, maar de legende houdt het erop dat wie bij het afscheid een muntje in de Trevi-fontein gooit, terug zal keren naar Rome. Als het waar is, is het de investering zeker waard.