Levinas is in biografisch én in filosofisch opzicht met anti-judaïstische denkbeelden geconfronteerd. Over Christus heeft hij zich slechts sporadisch uitgelaten. Desondanks is zijn werk is te lezen als een ontzenuwing – zo men wil een ‘deconstructie’ – van een aantal klassiek christelijk dogmatische bepalingen, die voedsel gaven aan het antisemitisme. Hij denkt verder dan de traditionele onto-theologie en het daarbij behorende kosmologisch realisme of ethische moralisme. Hoe hij daarbij methodisch te werk gaat, wordt hieronder geschetst aan de hand van twee samenhangende termen: schepping en plaatsvervanging.
In de Europese kunstgeschiedenis is Christus vaak voorgesteld als een ‘tweede’ Adam. De schedel en de twee gekruiste beenderen onder het kruis staan voor de oude Adam uit Genesis. De gekruisigde is de nieuwe, herschapen Adam, de geïncarneerde Logos die plaatsvervangend zijn leven heeft gegeven als verlossing voor de mensen. Deze schematische visie op de heilsgeschiedenis heeft in het verleden het nodige aan onheil voor Joden betekend. Het oude volk werd geacht aan de oude Adam te hangen. Het wees het verzoenende en plaatsvervangende offer af en het plaatste zich daarmee buiten de heilsgeschiedenis. Voedsel voor pogrom en shoah.
Dit artikel is exclusief voor abonnees