Home Conquest of abundance

Conquest of abundance

Door G.A. Terpstra op 26 februari 2014

Conquest of abundance
Cover van 03-2008
03-2008 Wijsgerig Perspectief Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Conquest of Abundance, het door mij als editor postuum uitgebrachte laatste boek van Paul Feyerabend, gaat – zoals hij schrijft in Killing Time – over werkelijkheid. Het gaat met name over de veranderbaarheid van de werkelijkheid, die besloten ligt in de inherente onbepaaldheid van elke werkelijkheid, waardoor begrippen en betekenissen altijd kunnen verschuiven en soms kunnen omslaan. Conquest of Abundance wil inzicht geven in de inherente openheid en mutabiliteit van werkelijkheden en in de processen van werkelijkheidsverandering.

Zonder een impliciet wereldbeeld en een impliciete ontologie die ons vertellen wat werkelijk is en wat illusie, wat waar is en wat onwaar, wat bestaat en wat niet bestaat, zouden we moeilijk wijs kunnen worden uit de complexe, verwarrende en vaak tegenstrijdige indrukken die wij opdoen aan de wereld om ons heen. Daarom, zo zegt Feyerabend, lijken mensen in elke cultuur de neiging te hebben om de werkelijkheid te vereenvoudigen door de verschijnselen onder te brengen in categorieën, abstracties en beschrijvingen. Daardoor wordt een veelheid aan subtiele verschijnselen gereduceerd tot een vereenvoudigde projectie op een plat raamwerk. Dat raamwerk werkt ook als filter: wat erbuiten valt, nemen we niet (meer) waar. Dit is wat Feyerabend bedoelt met ‘conquest of abundance’: het bevechten van een eenvoudige wereld op de overvloed aan verschijnselen.

Onder ‘werkelijkheid’ verstaan we in dit artikel steeds (ook al in de eerste alinea) een dergelijke, binnen een cultuur geldige reducering van de overvloed aan verschijnselen. De bron van die overvloed noemt Feyerabend Being. In Conquest of Abundance maakt hij duidelijk dat geen enkele reducering van Being ooit een volledig gesloten systeem kan zijn. In elke werkelijkheid blijven er altijd deuren op een kier staan waardoor wezenlijk nieuwe elementen kunnen worden binnengebracht.

De methodologieën, die wetenschapsfilosofen ten grondslag probeerden te leggen aan het bedrijven van wetenschap, zijn volgens Feyerabend in de eerste plaats een mislukte poging om de complexiteit van de praktijk van de wetenschap in een raamwerk te vangen, maar meer fundamenteel zijn ze een mislukte poging om regels te geven voor hoe je waarheid en werkelijkheid kunt vaststellen. Universele regels daarvoor geven is essentieel onmogelijk en elke poging daartoe heeft slechts een beperkte houdbaarheid en een beperkt nut binnen een tijdelijke (sub)cultuur.

Daarom geeft Conquest of Abundance ook geen nieuwe theorie: dat zou alleen maar weer een andere poging zijn tot fixatie van de werkelijkheid. Het wil slechts facetten laten zien van de aard van werkelijkheden door er licht op te laten schijnen vanuit verschillende hoeken, met name vanuit de wetenschap en de kunst.

Om iets van de mechanismen van werkelijkheidsverandering te kunnen begrijpen, dienen we eerst te onderzoeken wat de mechanismen zijn van werkelijkheidsfixatie en -reducering, die we voortdurend gebruiken om de veelheid te bevechten.

Feyerabend begint daarom in zijn inleiding met: ‘Er zijn bomen, dromen, zonsopgangen; er zijn onweersbuien, schaduwen, rivieren; er zijn oorlogen, vlooienbeten, verliefdheden; er zijn de levens van mensen, goden, hele sterrenstelsels.’ Wie zich afvraagt in welke mate deze dingen werkelijk zijn, moet tot de conclusie komen dat er gradaties zijn tussen werkelijkheid en illusie. De mate van tastbaarheid van het bestaan van dingen verschilt. Zo geeft Feyerabend het voorbeeld van de regenboog: we kunnen hem allemaal zien, dus hij bestaat, maar we kunnen er niet bij komen en als je met een driehoeksmeting de afstand bepaalt blijkt hij net zo ver weg te staan als de sterren, wat niet waar kan zijn, want het gaat hier immers om een atmosferisch verschijnsel. De werkelijkheid van een regenboog verschilt daarmee van de werkelijkheid van een tafel. Daarmee introduceert Feyerabend een subtiele ontologie: geen zwart-witindeling in werkelijkheid en illusie, maar een indeling met gradaties. Die zwart witindelingen, oftewel dichotomieën, zijn één manier waarop we de werkelijkheid oversimplificeren. Dat geldt voor meer dichotomieën zoals: waar-onwaar, Goed-Kwaad, schuldig-onschuldig. Zulke indelingen geven houvast, maar doen geen recht aan de subtiele complexiteit waarin werkelijkheid zich aan ons voordoet. Conclusie 1: als het gaat over waarheid en werkelijkheid, zijn er geen harde grenzen en geen heldere scheidslijnen.

Een tweede inzicht dat we nodig hebben om te zien waardoor werkelijkheidsverandering mogelijk is, is de inherente ambiguïteit/ onbepaaldheid van begrippen en concepten. In Conquest of Abundance wijdt Feyerabend een heel hoofdstuk aan hoe Achilles, gedreven door boosheid en verontwaardiging, een wezenlijk nieuwe inhoud aan het begrip ‘eer’ gaf, die vernieuwend was in de geometrische periode van de Grieken. Inhouden van begrippen kunnen verschuiven of omslaan, omdat ze nooit volledig bepaald kunnen worden, noch door definitie, noch door opsomming. Niemand slaagt er ooit in te ontkomen aan de oneindige recursie van een definitie, omdat de woorden waarin de definitie gegeven wordt zelf ook weer gedefinieerd moeten worden. Ieder van ons gebruikt voortdurend begrippen die maar gedeeltelijk gekend worden, omdat ze nooit volledig te kennen zijn. Doordat elke generatie telkens een ietwat andere inhoud geeft aan begrippen en concepten evolueert de werkelijkheid, zoals die in een cultuur gekend wordt, voortdurend. Conclusie 2: de inherente onbepaaldheid van begrippen en concepten geeft ruimte aan de altijd voortschrijdende verandering en evolutie van de werkelijkheid zoals we die kennen.

Feyerabend is geen sociaal constructivist: hij betoogt niet dat de constructie die wij in onze geest van de werkelijkheid maken de werkelijkheid is. Hij gaat wel degelijk uit van een achterliggende werkelijkheid. Zijn idee is dat werkelijkheden opkomen uit Being in respons op de wijze waarop mensen Being benaderen. Feyerabend gaat uit van een interactie: sommige benaderingen krijgen een respons van Being, andere niet. Being is daarbij het achterliggende; dat wat achter alle culturele werkelijkheden ligt en de bron is van al die culturele werkelijkheden. En werkelijkheden zijn niet puur mensgemaakt. Ze komen op uit een interactie tussen mens en Being. Die evolueren ook doordat de interactie tussen mens en Being evolueert. Conclusie 3: door een interactie te postuleren tussen mens en Being verkrijg je een beeld van een evoluerende werkelijkheid, waarin alleen Being zelf eeuwig en universeel is.

Het woord werkelijkheid stamt van ‘werken’ en gaat over werking. We kunnen een effect in de werkelijkheid teweegbrengen door een handeling te verrichten waarvan we weten dat die werkt, dat die dat effect teweegbrengt. De handelingspraktijk creëren wij levende wezens, de werkzaamheid daarvan – als daarvan sprake is – is de respons van Being op die handelingspraktijk. Daarbij bedoel ik met ‘handeling’ niet uitsluitend fysiek handelen (al dan niet door middel van instrumenten en apparaten); het kan bijvoorbeeld ook gaan om een psychotherapiesessie die een effect heeft op de cliënt.

Feyerabend schrijft dat het intrinsiek onmogelijk moet zijn om te voorspellen welke benaderingen een respons van Being zullen krijgen. Als Being onderdeel zou kunnen worden van een toepasbare theorie, dan zou Being zelf onderworpen zijn aan zijn eigen mechanismen: dan zouden we een handelingspraktijk kunnen creëren om nieuwe delen van de werkelijkheid te genereren. Feyerabend gaat er blijkbaar van uit dat ons scheppingsvermogen gelimiteerd is en zich moet voegen naar iets groters waarop wij geen grip hebben.

In tegenstelling met de opvatting van Feyerabend, dat wezenlijk nieuwe werkingen aan de werkelijkheid kunnen worden toegevoegd, nemen ‘realisten’ aan dat de werkelijkheid is zoals zij is, geheel los van onze waarneming en voor altijd hetzelfde. Daarmee vereenvoudigen ze de wereld en sluiten die tegelijkertijd af voor wezenlijke verandering. Ze zijn dus onderdeel van de ‘conquest of abundance’.

Voorbeelden van nieuwe benaderingen die onvermoede positieve responsen van Being oproepen kunnen niet alleen ontleend worden aan de natuurwetenschappen, maar ook aan de wereld van de zorg, zoals in de opmerkelijke en indringende gevolgen van de ‘familieopstellingen’- therapie van Bert Hellinger.

Wat heeft nu gemaakt dat Feyerabend tot zo’n wezenlijk ander wereldbeeld is gekomen dan het veel meer gangbare wereldbeeld van de realisten? Zijn belangrijkste argument komt voort uit de observatie dat andere culturen, met name ook primitieve culturen, een totaal andere werkelijkheid hebben/hadden dan de moderne westerse cultuur. En dat geldt ook voor de oude culturen die aan de westerse cultuur voorafgingen. Een belangrijk deel van Conquest of Abundance gaat over de werkelijkheid van de oude Grieken in de geometrische periode en hoe die veranderde rond de vijfde eeuw voor Christus. Het argument van Feyerabend is dat als alleen het westerse wereldbeeld de wereld beschrijft zoals die werkelijk is, dat impliceert dat alle mensen in alle culturen gedurende het overgrote deel van de ontwikkeling van de mensheid uitsluitend in illusies hebben geleefd, met dwaze ideeën over de werkelijkheid. Feyerabend vindt het veel redelijker om aan te nemen dat de werkelijkheid van bijvoorbeeld de oude Grieken niet minder werkelijk was dan onze werkelijkheid. De Griekse goden bestonden echt in de Griekse cultuur: ze waren een respons van Being; de Grieken konden hun goden intersubjectief waarnemen. Feyerabend betoogt dat het standpunt dat die goden illusies waren onhoudbaar is: onze argumenten voor het bestaan van atomen zijn niet wezenlijk anders dan de argumenten van de Oude Grieken voor het bestaan van hun goden.

Dus, tenzij we erkennen dat ook atomen illusies zijn, kunnen we de Griekse goden niet afdoen als illusies. Ook realisten beroepen zich op het redelijkheidsbeginsel om hun wereldbeeld aan te hangen. Zij nemen aan dat de werkelijkheid die wij waarnemen ook bestaat los van onze waarneming. Als wij thans de instrumenten hebben om atomen en elementaire deeltjes waar te nemen, dan is het redelijk om aan te nemen dat die elementaire deeltjes er altijd al waren, zo is hun argument.

Die redelijke aanname is echter grotendeels door de kwantummechanica achterhaald (al naar gelang welke interpretatie je volgt; ik volg een late-reductie-interpretatie). Twee belangrijke grondbegrippen van de kwantummechanica zijn ‘superpositie’ en ‘reductie’. Ik illustreer deze begrippen aan het voorbeeld een natuurkundige proefopstelling: stel dat daarin een radioactief atoom aanwezig is dat uiteen kan vallen, dan zegt de kwantummechanica dat zolang geen waarneming aan dat systeem is gedaan de staat van ‘het deeltje is nog niet uiteengevallen’ en de staat van ‘het deeltje is al wel uiteengevallen’ in superpositie zijn, dat wil zeggen, beide toestanden zijn tegelijkertijd in ongeopenbaarde vorm aanwezig. Het is de waarneming die het systeem doet reduceren van superpositie naar een enkelvoudige toestand. Superpositie is dus het gelijktijdig aanwezig zijn van meer dan één toestand; reductie is de overgang van een meervoudige naar een enkelvoudige toestand, die plaatsvindt door een waarneming.

Zolang het systeem in superpositie is, is er geen sprake van een manifeste toestand waarin het deeltje al uiteengevallen is, noch van een manifeste toestand waarin het deeltje nog niet uiteengevallen is, maar er is sprake van een soort dubbelbelichte foto: de twee toestanden zijn tegelijkertijd in ongemanifesteerde vorm aanwezig. In termen van Feyerabend: het idee dat er maar twee toestanden kunnen zijn, uiteengevallen of nog niet uiteengevallen, is een te simpele dichotomie om de mogelijke toestanden van het systeem te beschrijven. Let wel, de kwantummechanica spreekt zich hier uit over de meervoudige toestand van het systeem; dus over de ambiguïteit van de werkelijkheid, niet over de ambiguïteit van onze begrippen en concepten. Fysici weten dat de werkelijkheid van het systeem in superpositie echt meervoudig is, omdat de verschillende aanwezige toestanden met elkaar interfereren en daardoor specifieke waarnemingspatronen produceren, die bij een dichotomische werkelijkheid niet zouden ontstaan. Conclusie 4: De werkelijkheid kan blijkbaar wel degelijk ambigu zijn.

Dat zet de redelijke aanname van de realisten op losse schroeven: manifeste werkelijkheid bestaat blijkbaar niet los van onze waarneming. Een van de grondleggers van de kwantummechanica, Schrödinger, had daar moeite mee en hij was niet de enige. Sommigen hoopten nog dat de superpositie van toestanden zich zou beperken tot de microscopische wereld van atomen en elementaire deeltjes, maar Schrödinger zag in dat dit regelrecht consequenties zou hebben op het macroscopische niveau van alledag. Om dat duidelijk te maken, ontwierp hij zijn befaamde gedachte-experiment met de kat. Het recept voor dat gedachte-experiment is als volgt: in een gesloten zwart kastje bevindt zich: a) een radioactief atoom dat uiteen kan vallen; b) een detector die een schakelaar omzet zodra het uiteenvallen wordt gedetecteerd; c) een mechaniekje dat dodelijk gas vrijlaat zodra het wordt ingeschakeld; d) een levende kat. Zolang het kastje niet wordt opengemaakt, zijn de toestanden van ‘het deeltje is nog niet uiteengevallen’ en ‘het deeltje is al wel uiteengevallen’ in superpositie en zijn dus ook de toestanden van ‘de kat is al dood’ en ‘de kat leeft nog’ in superpositie. Daarmee maakte Schrödinger duidelijk dat de kwantummechanica (naar zijn idee absurde) consequenties op macroscopisch niveau heeft. Er zijn daarom pogingen gedaan om met name dit facet van de kwantummechanica experimenteel te weerleggen, maar de experimenten die dat met dat doel werden ontworpen en uitgevoerd hebben de kwantummechanica juist bevestigd. Sindsdien is er door natuurkundigen naarstig gezocht naar een interpretatie van de kwantummechanica die deze consequenties kan ontlopen, maar tot op de dag van vandaag is daaruit geen bevredigend resultaat voortgekomen. Ondertussen nemen de meeste hedendaagse natuurkundigen aan dat de kwantummechanica de werkelijkheid correct beschrijft en dat we eraan moeten wennen dat die werkelijkheid zich niet volgens de oude intuïties gedraagt.

Er bestaan, volgens de kwantummechanica, geen manifeste toestanden in de werkelijkheid los van waarneming. Maar als de waarneming zo’n belangrijke rol speelt voor wat is, dan betekent dit dat het bewustzijn een essentiële rol speelt in het ontstaan van manifeste werkelijkheid. En dat is precies wat Feyerabend zegt. Werkelijkheden komen op uit de interactie van mensen (bewuste wezens) met Being. Als mensen de werkelijkheid op een bepaalde manier gaan zien en tegemoet treden, kan daarop een respons van Being komen die de ziens- en handelwijze bevestigt of weerlegt.

‘Ieder creëert zijn eigen werkelijkheid’ is tegenwoordig een wijdverbreide opvatting. We kennen Emile Ratelband met zijn ‘Tsjakkaa’, die de deelnemers aan zijn seminars met veel overtuiging vertelt dat ‘je kunt bereiken wat je maar wilt’. Als je op internet zoekt op ‘manifestatie’, dan vind je heel wat aanbod van seminars waarin je kunt leren hoe je je verlangens kunt manifesteren. Kunnen aanhangers van deze ideeën steun vinden in het verhaal van Feyerabend? Of in de kwantummechanica?

Feyerabend stelt dat manifestatie van nieuwe werkelijkheid alleen plaatsvindt als Being een respons geeft op onze benadering. Daarover hebben we geen zeggenschap. Geen ‘Tsjakkaa’ en geen ‘doorbraakdenken’ kan dat afdwingen. Ons creatievermogen heeft zich te voegen naar Being.

Waar Feyerabend over werkelijkheidsverandering schrijft, gaat het over het openen van nieuwe velden van ervaren, waarnemen en handelen voor een hele cultuur. Dat is van een wezenlijk andere orde dan een individu die een rijker leven (in materiële of spirituele zin) voor zichzelf wil verwerven door manifestatie.

De kwantummechanica laat zich niet uit over de mogelijke invloed van wil, intentie, verlangen, overtuiging of angst. Ze formuleert slechts het feit dat een waarneming aan een systeem in superpositie dat systeem doet reduceren; dan wordt een van de mogelijkheden die besloten lag in de superpositie manifest: welke, dat zegt de kwantummechanica niet. Maar de kwantummechanica geeft wel aan dat ons bewustzijn het systeem doet reduceren.

Het lijkt mij daarom toch dat ons creatievermogen veel groter is dan in het realistische wereldbeeld denkbaar is; anderzijds moeten we onszelf niet overschatten en niet denken dat we alles kunnen realiseren wat we maar willen. We hebben geen grip op Being en we hebben steeds te maken met datgene wat al gebeurd is en niet meer veranderd kan worden, datgene wat al gereduceerd is. Dit zouden we ons lot kunnen noemen.

Mensen ervaren echter dat hun onuitgesproken intentie ten opzichte van elkaar een onmiddellijk effect heeft op hun onderlinge relaties. Daarmee is voor mij duidelijk dat intentie een effect heeft op de werkelijkheid. Omdat de kwantummechanica al aangeeft dat het ons bewustzijn is dat een systeem vanuit superpositie doet reduceren, lijkt het mij niet onmogelijk dat intentie medebepalend is voor welke mogelijkheid zich bij die reductie manifesteert. De kwantummechanica sluit dat niet uit, echter, in verband met de (gedeeltelijke) falsificatie van verborgenvariabelentheorieën – waarop ik hier niet verder zal ingaan – kan intentie niet een causale factor in de gebruikelijke zin zijn. Dat stemt ook overeen met het idee dat zonder de medewerking van Being onze intentie niet het beoogde effect krijgt. Het is dus ook geen directe causale factor.

Wat zijn de implicaties voor ons wereldbeeld als je de realistische aannamen en axioma’s loslaat en Feyerabend volgt? In de eerste plaats is dat een wereldbeeld waarin ook op een fundamenteel niveau alles in ontwikkeling is. We hebben daarin de mogelijkheid om wezenlijk nieuwe mogelijkheden van handelen en ervaren toe te voegen aan de wereld zoals we die kennen. De ontwikkeling van die wereld is een voortschrijdend proces van kwantummechanische reducties waarin niets van tevoren vastligt zolang het nog niet gereduceerd is. Telkens wanneer wij een situatie laten ontstaan die meer dan één uitkomst kan hebben, is er sprake van superpositie. Als we afgestemd zijn op het grotere geheel van Being, dan kan, binnen de ruimte die ons dat laat, onze intentie wellicht medebepalend zijn voor hoe die situatie zich dan ontwikkelt. Er is in dit wereldbeeld geen sprake van een vooraf gegeven vierdimensionale ruimte-tijd die zowel verleden als toekomst omspant en waarin alles vastligt.

Er is een belangrijk facet aan dit wereldbeeld. Om dat toe te lichten, moet ik een derde grondbegrip uit de kwantummechanica introduceren: verknoping (entanglement). Kerndeeltjes hebben een ‘spin’ (denk aan rotatie), die, gemeten langs een gekozen as, alleen maar ↑ of ↓ kan zijn. Stel nu dat een bron twee deeltjes a en b uitzendt, een zogenoemde spin singlet, die over een grote afstand uit elkaar vliegen. De theorie vertelt ons dat de twee deeltjes a en b een tegengestelde spin moeten vertonen wanneer die langs dezelfde asrichting gemeten wordt. Maar zolang we niet een van de twee deeltjes hebben gedetecteerd en daarbij de spin hebben gemeten, zijn de twee mogelijke toestanden [a↑ b↓] en [b↑ a↓] in superpositie. Het opmerkelijke dat gebeurt als we deeltje a detecteren en zijn spin meten, is dat op dat moment het hele systeem, inclusief deeltje b, reduceert tot een van de twee toestanden. Dat gebeurt ook als deeltje b inmiddels ver weg is van a. Deze ‘lotsverbondenheid’ tussen de twee deeltjes heet verknoping.

Het verschijnsel van verknoping wordt in sommige kwantummechanische experimenten ook benut om een waarneming op afstand te doen: door deeltje a hier te detecteren en zijn spin te meten weet je wat de spin van het zich op afstand bevindende deeltje b is, zonder dat je de toestand van deeltje b met energie verstoort. Dus naast superpositie ondermijnt ook verknoping het realistische wereldbeeld.

In de kwantummechanica wordt inmiddels ingezien dat verknoping wel een verband is tussen twee gebeurtenissen, maar geen causaal verband. Hiermee valt ook de niet-causale aard van intentie op zijn plek. Kort door de bocht: intentie verknoopt verlangen met manifestatie.

Fysici gaan ervan uit dat het toeval bepaalt naar welke toestand een systeem in superpositie reduceert. Einstein had daar moeite mee: ‘De Heere God dobbelt niet!’ Als we intentie een medebepalende rol toekennen, is het niet meer puur toeval dat de reductie bepaalt.

Ik ga ervan uit dat, net als superpositie, ook verknoping niet beperkt blijft tot het microscopische niveau. Op een abstract niveau zit er onder verknoping een natuurkundige behoudswet die uitdrukt dat het geheel in balans moet blijven. Verlegd naar het niveau van alledag zie ik daarin een principe van de natuur dat ervoor zorgt dat met name reducties (manifestaties) kloppend blijven met het  geheel van alle gebeurtenissen. Manifestaties blijven op deze manier altijd ingebonden in en consistent met het grotere geheel. Ook dat stelt een grens aan wat wij kunnen manifesteren.

Hiermee heb ik, vanuit de ideeën van Paul Feyerabend en met behulp van wat inzichten uit de kwantummechanica, een beeld geschetst van een zich ontwikkelende werkelijkheid waarin voor ons bewuste wezens een beslissende invloed is weggelegd. Het is een wereldbeeld dat ons de mogelijkheid toekent om verschil te maken in de wereld. Wie de grote filosofieën door de eeuwen heen bestudeert, komt tot de conclusie dat elk filosofisch denksysteem over de werkelijkheid is gebaseerd op impliciete aannamen die uitdrukken wat de grondlegger en de mensen in zijn tijd belangrijk vonden. Daarom moeten mensen van elke tijd telkens hun eigen werkelijkheid en hun eigen filosofie over de werkelijkheid opnieuw uitvinden. Een filosofie over de werkelijkheid kan nooit definitief zijn. Feyerabend heeft ons een zienswijze op de werkelijkheid aangereikt die veel meer past bij deze tijd dan de onveranderlijke bevroren wereld die de positivisten ons bijna honderd jaar geleden aanreikten.

Daarbij is ook Feyerabend slechts een exponent van een grotere beweging. Dankzij de positivistische wetenschappers is de kwantummechanica niet alleen ontwikkeld, maar is er ook weerstand aan geboden, zodat ze een sterk gevestigde theorie is geworden. Zonder die ontwikkeling zou het verhaal van Feyerabend geen vruchtbare grond vinden.