Home Collectief wonen: een politieke daad?

Collectief wonen: een politieke daad?

Door Louis Volont op 03 september 2020

Collectief wonen: een politieke daad?
Cover van 03-2020
03-2020 Wijsgerig Perspectief Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Gemeenschappelijk wonen zet zich af tegen het kapitaal en het kerngezin. Stadssocioloog Louis Volont buigt zich over de vraag of nieuwe, alternatieve samenwoonvormen een politieke daad zijn.

Voor de hulpbronnen die ons dagelijks in leven houden – energie, voedsel, schone lucht – kennen we doorgaans de tweespalt tussen vrije markt en regulerende overheid: of we kopen ze aan, of ze worden ons gegeven. Het idee van de commons gaat voorbij deze tweedeling door hulpbronnen in collectiviteit te beheren. Deze gedachte der gemeenschappelijkheid doet vandaag haar intrede in vele sectoren van de deeleconomie: deelfietsen, community gardens en ruilbanken. Ook de politieke strijd om de stad als gemeengoed, zo toonde Occupy Wall Street, neemt toe in intensiteit. Met deze bijdrage belicht ik hoe ook het wonen in gemeenschappelijkheid kan plaatsvinden. In Zwitserland, bijvoorbeeld, cureren de Genossenschaften (wooncoöperaties) al meer dan 100 jaar een betaalbaar wonen in gedeeld eigendom. Eenzelfde ambitie doordringt het Duitse Miethäuser Syndikat: collectief wonen in onafhankelijkheid van de vastgoedmarkt. Tegelijkertijd streeft het Nederlandse VrijCoop naar gedeelde en betaalbare woonoppervlakte voor iedereen. Ik stel daarbij de vraag of een vervlechting van wonen en commons ook daadwerkelijk een politieke daad betekent.

Politieke ambitie is collectief wonen niet vreemd. Godins Familistère (1859) vormde het materiële substraat voor een politieke woondaad avant la lettre. Als een kritiek op de economisering van de menselijke ontplooiing zouden arbeiders in voornoemde woon- en werkruimte gezamenlijk in hun levensonderhoud voorzien, recreëren en reproduceren. Recentelijk resoneerde Godins coöperatieve gedachte in de Community Land Trust (CLT) beweging. CLTs (bestuurd door een ‘trust’ van eigenaren, beleidsmakers en buurtbewoners) combineren collectief landeigendom (vaak via gift of subsidie) met privaat woningeigendom. Op die manier wordt (stads)land losgekoppeld van ‘bricks & mortar’ en wordt de prijs van de woningen tot in de oneindigheid bevroren. Al ‘collectief bewonend’ voorspelt CLT de overgang van een op kapitaal en het kerngezin gebaseerde woningmarkt naar een collectief, participatief en horizontaal woonbeheer.

Wonen is een basale behoefte waarmee iedereen geconfronteerd wordt: net daarom is een beschouwing van haar politieke implicaties een urgente opdracht. Handvatten vind ik in Michael Hardt & Antonio Negri, een Amerikaans-Italiaans, post-Marxistisch duo dat bekendheid verwierf met hun trilogie Empire (2000), Multitude (2004) en Commonwealth (2009). Als een correctie op Hardt & Negri’s werk richt ik me tot Chantal Mouffe (1999, 2005, 2012), een Belgisch politiek-filosofe die in 1985 ten tonele trad met Hegemony & Socialist Strategy (met Ernesto Laclau). Met name haar latere werk is hier relevant, waarin zij agonistisch pluralisme bespreekt: hegemonievorming middels permanent debat. Het eerdergenoemde CLT-model en het Rotterdamse project ‘Pension Almonde’ zullen de filosofische discussie illustreren.

Commons

Hardt & Negri poneren drie gerelateerde concepten van waaruit het collectieve wonen kan worden begrepen. The ‘common’ (wat er gedeeld wordt), de ‘Multitude’ (wie er deelt), en ‘biopolitieke productie’ (hoe men deelt). Met the common voegen de auteurs een dimensie toe aan de commons: de resultaten van sociale productie in de vorm van kennis, informatie, talen, en affect. Voorbeelden vind je in hacker communities, de Creative Commons licentie of Wikipedia. Hardt & Negri’s transformatie van commons naar the common is betekenisvol. De eerste, ‘passieve’ notie legt materiële hulpbronnen vast als een reeds bestaande entiteit die enkel beschermd kan worden tegen de privatiserende tendens van de vrije markt, terwijl Hardt & Negri’s the common onszelf daarentegen meer daadkracht geeft. The common omvat niet enkel reeds bestaande, materiële hulpbronnen, maar ook wat de commoner zelf en actief in de wereld zal brengen.

Wonen is een basale behoefte.

Het Rotterdamse project Pension Almonde omvat beide dimensies: commons en Hardt & Negri’s the common, passieve hulpbronnen én actieve interventies. In het Rotterdamse Zomerhof-kwartier wordt een volledige straat wegens verzakkingsproblemen na de zomer van 2020 gesloopt. Stad in de Maak (architecten, kunstenaars, activisten) kreeg carte blanche van de eigenaar, de woningcorporatie Havensteder, om er tot het moment van de sloophamer haar missie te vervullen: leegstand aangrijpen als een kans voor collectief wonen, al is het tijdelijk. Op de begane grond (‘in de plint’) vindt men de gedeelde hulpbronnen. In de straat (een commons) ontstond een wasserette, een keuken, een ruilkamer. Deze gedeelde voorzieningen vormen het materiële substraat voor de tweede, immateriële dimensie van the common. Meer dan een woonproject betekent het Pension voor Stad in de Maak een onderzoekstraject. Zo wil de organisatie informatie vergaren betreffende de ‘rights & wrongs’ van stedelijke leegstand en de socio-demografische kenmerken van haar bewoners in kaart brengen. Daaruit zal een draaiboek moeten vloeien dat collectieve woonprojecten in Havensteders toekomstige leegstand faciliteert.

Het (im)materiële substraat van the common kan niet los gedacht worden van het subject dat het produceert: de Multitude. In navolging van Spinoza duidt de Multitude op een veelheid aan subjecten die niet onder één distinctieve categorie beschreven kan worden, behalve het feit dat zij bestaan. Waar de politieke subjecten van de massa of het volk voortkomen uit de strijd tussen identiteiten omvat de Multitude een veelheid aan singulariteiten. De Multitude is een immanent gegeven: zij is ondefinieerbaar, non-taxonomiseerbaar, constant veranderlijk en autonoom. Interne demarcaties verwelken in de Multitude, net als de machtsrelaties daartussen: het is een horizontaal, decentraal, mobiel wezen waarin commoners ad-hoc samenwerkingen aangaan om in hun (woon)noden te voorzien.

Emancipatorische kracht

Stad in de Maak brengt de singulariteiten van Hardt & Negri’s Multitude tot leven onder de noemer van de stadsnomade. Het vinden van een woning – huren of kopen – wordt steeds moeilijker voor hen die steevast door de mazen van het toewijzingssysteem vallen: daklozen, ongedocumenteerden, kunstenaars, expats, stedelingen wiens woonsituatie verandert na het einde van een baan of relatie, of zij die uit ideologische overtuiging mobiel willen blijven. Bovendien werd de plint ter beschikking gesteld aan ‘verweesde’ sociaal-culturele initiatieven (aangezien zij moeilijkheden ondervinden om een vaste plaats in de stad te vergaren): kinderopvang, begeleiding van kwetsbare jongeren, coworking, maaltijdbereiding en, sinds COVID-19, -bedeling. Kortom: in Pension Almonde komt de Multitude thuis.

Het ‘wat’ (the common) en het ‘wie’ (de Multitude) convergeren in biopolitieke productie. Hardt & Negri contrasteren biopolitieke productie met biomacht, de haarfijne disciplinering van het leven, doordrongen in de instituties van de lichamelijke en psychische geneeskunde. Biopolitieke productie, daarentegen, betekent dat het leven op zich – de zorg voor elkaar, het bedenken van ideeën, het vormen van allianties, het bijdragen tot een leefbare buurt – waarde creëert en van daaruit een politiek handelen faciliteert. Biopolitieke productie heeft daarom een meer emancipatorische kracht: biomacht is ‘the power over life’, biopolitieke productie is ‘the power of life’. Een echo van post-Fordistische arbeid weerklinkt in de notie. De creatie van waarde en het voeren van een emancipatorische politiek, vroeger vervlochten in het bedienen en het saboteren van de machine, verankert zich vandaag de dag in alle facetten van het menselijk bestaan, dus ook in het collectieve wonen. Hardt & Negri propageren het ‘verlaten’ van politieke en kapitaal-georiënteerde instituties. Enkel zo, via een zelforganisatie van biopolitieke productie zou het daaruit voortvloeiende ‘common’ gevrijwaard kunnen worden van kapitalisatie.

Het vinden van een woning wordt steeds moeilijker voor hen die buiten het toewijzingssysteem vallen.

‘Panden van de markt halen en borgen tegen speculatie; ze beschikbaar maken voor betaalbaar wonen en werken; in collectief eigendom; elk pand met een meent vrijgesteld van huur; economisch, sociaal en ecologisch duurzaam; democratisch georganiseerd; in grote mate zelf-organiserend; met een eigen roulerend investeringsfonds; brutaal en zo veel mogelijk op eigen kracht!’ – de principes uit het manifest van Stad in de Maak laten zien dat het verlaten van de woonmarkt een van haar belangrijkste ambities is. Zo wordt het Pension dagelijks bestuurd door een horizontaal, decentraal bestuursorgaan: de cirkelstructuur. Overeenkomstig hun interesses clusteren commoners samen rond een reeks aan thematieken, van onderzoek tot businessplan. De gedeelde keuken in het midden van de straat fungeert hierbij als het forum: een locus voor debat, voor ontmoeting, voor het uittekenen van een overlevingsstrategie, en voor het ritueel van de ‘Soup Tuesday’ waarbij elke commoner eenmaal per jaar de hele straat van een maaltijd voorziet. In Pension Almonde floreert de kracht van het leven: biopolitieke productie.

Einde van de politiek

Of met het collectieve wonen een biopolitiek discours wordt ingezet is echter nog maar de vraag. Hardt & Negri gaan uit van een horizontale samenwerking tussen singulariteiten en dromen daarom van een maatschappelijke orde voorbij machtsrelaties. In de geest van Mouffes radicale negativiteit is dit ondenkbaar. In het menselijk samenzijn detecteert zij een permanente strijd tussen identiteiten (huurders tegen kopers, consumenten tegen producenten, de lijst is eindeloos). Belangengroepen zullen steeds strijden om hun verlangde orde om hun beoogde hegemonie te installeren. Zonder antagonisme is er volgens Mouffe geen sprake van politiek. Exclusie is bijgevolg eigen aan het politieke handelen: je kan slechts een ‘wij’ poneren via de contra-positie met een ‘zij’. Maar de wij-zij tweedeling is voor Mouffe altijd betwistbaar en daar detecteert zij ‘het politieke’. Een waarlijk politiek maatschappelijk samenzijn duidt Mouffe met de idee van een agonistisch pluralisme: de permanente strijd tussen tegenpartijen in parlementaire en extraparlementaire instituties. Geen verlaten van, dus, maar een engagement met instituties. Zo onderscheidt agonie zich van een deliberatieve democratie, het soort consensusdenken waar ‘antagonismen worden verborgen onder de mantel der moraliteit en rationaliteit’ (Mouffe, 1999). Door deze lens bekeken komt Hardt & Negri’s benadering haaks te staan op het collectieve wonen als een vorm van politiek handelen.

Zonder antagonisme is er volgens Mouffe geen sprake van politiek.

Enerzijds, zoals haar principes lieten zien, beoogt Stad in de Maak een autonoom bestaan ten opzichte van de onzichtbare hand van de vrije woningmarkt. Door zelforganisatie poogt het collectief de woonmarkt te kunnen verlaten. Anderzijds sloot het een verbond ‘met’ de institutionele belichaming van die hand, de woningcorporatie Havensteder. Het pact bepaalt dat in de gebouwen waar Havensteder in de toekomst met leegstand zal kampen, Stad in de Maak haar gemeenschap van stadsnomaden zal onderbrengen. Wordt in deze verhouding een agonistisch pluralisme herkenbaar? Men kan stellen dat de economische belangen van Havensteder op de eerste plaats invloed hebben op de manier waarop Stad in de Maak haar sociale belangen kan uitdragen. Het dictaat van de vrije markt lijkt onverwoestbaar. De eerste bezetting vond tenslotte plaats kort na de financiële crisis van 2008 in een versleten pand dat voor een periode van tien jaar werd verkregen. Maar hoe verder de financiële crisis naar de achtergrond verdwijnt – hoe meer kapitaal er in de markt circuleert – hoe korter de geoorloofde tijdspannes worden. Dit resulteert in een levensduur van twee jaar voor Pension Almonde. De geëconomiseerde woningmarkt en de institutionele belichaming daarvan verdwijnt onder een ‘mantel der rationaliteit’.

Bestaande instituties zijn doordrongen van ongelijke machtsverhoudingen.

Pension Almonde is bewust een tijdelijk project, maar hoe zit het met collectieve woonvormen die nomadisme inruilen voor standvastigheid, zoals de CLT? Ook de CLT stoelt op eenzelfde contradictie. Enerzijds beoogt de CLT, middels stabiele en betaalbare woningprijzen, een onafhankelijkheid van economische conjunctuur en speculatie. Toch zien we ook hier een ‘symbiose’ – eerder dan een oppositie – met de opponent waartegen men zich verzet. Al wordt het land door een trust tot in de eeuwigheid beheerd, woningen worden privaat verhandeld (al zij het tegen een quasi-constant gehouden prijs). Je zou daarom kunnen stellen dat het CLT-model de institutie van het privé-eigendom reproduceert en blijvend reserveert voor hen die voldoende kapitaalkracht voor de koop hebben.

Uiteindelijk overleeft het politieke slechts in de besprekingen van het alledaagse management van de collectieve woonvorm. Sinds Pension Almonde, net vanwege de hiervoor geduide, uiterst korte tijdspanne, wordt aan de stadsnomade gevraagd om in de eerdergenoemde cirkelstructuur het collectieve wonen mee te gaan bepalen. In de CLT verschijnt een gelijkaardig fenomeen: de bewoners zijn automatisch lid van een trust die werkt rond thema’s als prijszetting, onderhoud, lobbywerk, enzovoort. Op het eerste gezicht signaleert een dergelijke interne deliberatie de voorbode van een politieke actie: het alledaagse leven wordt aangevuld met een laag van discussie en debat. Maar door de bril van Mouffe kunnen we onmogelijk van een politieke daad spreken. Wanneer debat en discussie enkel intern plaatsvinden, dan verdwijnt Mouffes voorwaarde voor een politieke actie: de aanwezigheid van een externe antagonist. In de trust en in het Pension hebben de deelnemers tenslotte eenzelfde doel: het reproduceren van hun onderneming. Zonder een aangeduide tegenstander verwordt de notie van politieke daad tot een kwestie van technisch management. Om de hoek loert dus niet het politieke, maar het post-politieke: de veronderstelling dat we vandaag het einde van de discussie (met externe antagonisten, zoals de belangen van de markt) zouden hebben bereikt.

Maar ook Mouffes eis van constante agonie en permanente politisering is moeilijk denkbaar. Het agonistisch ‘engagement met instituties’ (variërend van een parlement tot, bijvoorbeeld, Havensteder) ziet een werkelijkheid over het hoofd. Bestaande instituties zijn doordrongen van ongelijke machtsverhoudingen, waarin de meest kapitaalkrachtige partij altijd zal winnen.

Pension Almonde’s afhankelijkheid van de door Havensteder bepaalde plaats én tijdspanne legt het irrealisme van Mouffes verlangens bloot. Zijn we dan toch beter af met een Hardt & Negri’s verlaten van instituties? Ook hier verschijnt een serie aan problemen. Je kunt namelijk stellen dat bestaande instituties mogelijkheden bieden, zoals de leegstand van Havensteder. Bovendien gaan Hardt & Negri uit van een horizontaal, inclusief, decentraal wereldbeeld. Hoe kan men dan een institutie ‘verlaten?’ Kortom, hoe raken collectieve woonvormen uit de impasse van postpolitisering?

Concrete utopie

Een weg voorwaarts vind ik in het idee van een concrete utopie. De collectieve woonvormen binnen de stroming van het 19de-eeuwse utopisch socialisme – Godins Familistère (1859), of op grotere schaal, Howards Garden City (1898) – stoelen op een abstracte blauwdruk: het optimale aantal deelnemers, de optimale grootte, de optimale locatie, de optimale samenstelling. Tegen de achtergrond van een ideële projectie naar de toekomst impliceert een concrete utopie echter een voortdurend ‘experiment in het nu’. Onderzoeksvragen voor de collectieve bewoners kunnen de volgende zijn: ‘are we all in it together?’, of hebben we alsnog tegengestelde belangen met de markt en de overheid? Kiezen we voor een nomadisch bestaan, of voor een vaste stek? Waar vinden we de juiste balans tussen privé- en collectief eigendom? Opteren we voor de tijdelijkheid, of bakenen we ons territorium af in de oneindigheid?

Verschillende Europese steden mobiliseren nu het CLT-model om integrale stukken stad te beschermen tegen de influx van privaat kapitaal. Dit doen de steden door stadsland in eigendom te brengen van een trust bestaande uit burgers en beleidsmakers. In Berlijn, bijvoorbeeld, onderzoeken de activisten van Common Grounds, in samenwerking met lokale burgerinitiatieven, of het snel gentrificerende Kreuzberg District in collectief eigendom beheerd kan worden. In Brussel bestuderen de activisten van Permanent de bruikbaarheid van het CLT-model om urbane infrastructuur ter beschikking te stellen voor een combinatie van buurtvoorzieningen, sociaal-artistieke productie en betaalbaar wonen.

Ook in Pension Almonde creëren de bewoners een ruimte voor experiment: een ‘common testing ground’ waarop de parameters van het collectieve wonen permanent ter discussie staan. De aan het Pension verbonden onderzoeksgroep Team Search volgt het project op, suggereert, kritiseert en stelt wat het noemt de ‘ongemakkelijke vragen’: wat is de rol van het Pension in gentrificatie? Hoe definieer en praktiseer je inclusie? Hoe onderzoek je de commons wanneer een gemeenschap onteigend wordt? Welke rol kan Stad in de Maak spelen in politieke stadsplanning? Naast een nomadisch bestaan, tot slot, experimenteert Stad in de Maak met de aankoop van een eigen stek met als doel een vaste, collectieve woongroep op te zetten: een strijd die tot nu verloren werd tegen de krachten van de vastgoedmarkt.

Wat deze beide voorbeelden onderscheidt van een post-politieke conditie is dat ze continu de mogelijkheid tot politieke daad inbouwen. Ze impliceren een constant heen-en-weer-bewegen tussen interne deliberatie (‘het ene moment’) en politieke daad tegen een externe antagonist (‘het andere moment’). Een politiek moment vindt bijvoorbeeld plaats wanneer in Kreuzberg een multinational aanstalten maakt om aldaar een nieuwe vestiging te openen: CLT’ers maken dan een punctuele shift van alledaagse deliberatie (intern) naar collectieve oppositie (extern). Een politiek moment kan plaatsvinden, tot slot, wanneer Stad in de Maak met haar beoogde ‘Slopera’ het slotakkoord van de bezetting zal inluiden. Tijdens de afbraak van de straat zal zich in de openliggende kamers en huizen een theaterstuk afspelen met de buurt als publiek. De Slopera legt, letterlijk, de wonden van voornoemde ‘dromologische’ stadsontwikkeling bloot.

Ondanks hun intrinsieke contradictie – de neiging tot samenwerking met ‘hetgeen’ (privébezit) of ‘diegene’ (ontwikkelaars, instituties) waartegen men zich verzet – bewijzen zowel het CLT-model als Pension Almonde dat het collectieve wonen te allen tijde een politieke daad kan zijn. Dit contrasteert zowel met de visie van Hardt & Negri als met die van Mouffe: denkers voor wie, respectievelijk, biopolitieke productie en agonistisch pluralisme steeds politiek is. Door een permanente, zoekende, concreet-utopische verkenning wordt de politisering van het collectieve wonen een kortstondige daad. Soms verschijnt het aan de horizon, daarna verdwijnt het naar de achtergrond: permanente potentie. Via de voortdurende zoektocht naar het ‘wie’, het ‘wat’ en het ‘hoe’ van een leven in gemeenschappelijkheid bouwen de bewoners van het collectief zélf het podium waarop het politieke moment als een performance kan gedijen. Het is een opvoering met de nog privaat wonende populatie als toeschouwer.

LITERATUUR

• Hardt, M. en A. Negri (2001), Empire. Cambridge: Harvard University Press.
• Hardt, M. en A. Negri (2005), Multitude: War and Democracy in the Age of Empire. Londen: Penguin Books.
• Hardt, M. en A. Negri (2009), Commonwealth. Cambridge: Harvard University Press.
• Howard, E. (1989 [1965]), Garden Cities of To-Morrow. Cambridge: MIT Press.
• Laclau, E. en C. Mouffe (2001), Hegemony and Socialist Strategy: Towards a Radical Democratic Politics. London & New York: Verso.
• Mouffe, C. (1999), Deliberative democracy or agonistic pluralism? Social Research, 66(3), 745–758.
• Mouffe, C. (2005), On the Political. Londen & New York: Routledge.
• Mouffe, C. (2013), Agonistics: Thinking the World Politically. Londen & New York: Verso.