Home Filosofie en literatuur Alleen maar helden
Existentialisme Filosofie en literatuur

Alleen maar helden

Frank Meester was op zijn achttiende onder de indruk van het filosofisch epos De pest van Albert Camus. Nu leest hij het anders.

Door Frank Meester op 20 april 2020

De pest Albert Camus illustratie corona covid beeld Arend van Dam

Frank Meester was op zijn achttiende onder de indruk van het filosofisch epos De pest van Albert Camus. Nu leest hij het anders.

Cover van 05-2020
05-2020 Filosofie magazine Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Toen De pest in 1947 verscheen, was het boek direct een ongekend succes. De kritieken waren overwegend zeer lovend en de verkoop ging maar door. Schrijver en filosoof Albert Camus had op dat moment al meerdere werken op zijn naam staan, maar door dit boek werd hij de wereldberoemde schrijver die hij sindsdien is. Het werk droeg ook bij aan zijn latere nominatie voor de Nobelprijs voor literatuur, die hij in 1957 in ontvangst nam.

Camus had lang aan dit boek gewerkt. Hij maakte al aantekeningen voor De pest toen hij nog actief was in het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het is dan ook niet moeilijk om in de Algerijnse stad Oran die Camus beschrijft het bezette Parijs te herkennen. Oran is vanwege de pest afgesloten.  

Toch is er vaak op gewezen dat het boek meer is dan alleen een allegorie voor het verzet tijdens de Duitse bezetting. Uiteindelijk is het een verhaal over de menselijke conditie. We zijn allemaal, net als de helden uit De pest, kwetsbare wezens in een fundamenteel onzekere situatie, die het samen moeten zien te rooien zonder daarvoor richtlijnen te hebben. De personages in De pest zijn allemaal op zoek naar een grond voor hun daden: de een zoekt die in religie, de ander in de liefde en weer een ander in het vooruithelpen van de mens. Ook wij zijn nog altijd op zoek naar vaste grond onder de voeten.

Even tussendoor… Meer lezen over Albert Camus en andere grote denkers? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:

Meld u aan voor onze nieuwsbrief

Ontvang elke woensdag het laatste filosofie nieuws, de beste artikelen van de week en af en toe een aanbieding.
Ontvang wekelijks het laatste filosofienieuws, de beste artikelen en af en toe een aanbieding.

Camus constateerde na de oorlog dat religie geen wezenlijke rol meer speelde. Dat was misschien wat voorbarig, aangezien er 75 jaar later nog steeds veel mensen gelovig zijn. Toch telt Nederland sinds enkele jaren meer mensen die zich niet-gelovig noemen dan gelovigen. Bovendien is geloof van betekenis veranderd. Geloven is individueler geworden. Veel gelovigen zijn strikt genomen geen kerkgangers en velen volgen sowieso niet vanzelfsprekend en eenduidig de regels van hun geestelijk leider.  

Rieux had niemand kunnen genezen als hij in God had geloofd

De wetenschap lijkt eigenlijk nog de enige overgebleven pijler. Maar hoeveel houvast geeft die? Haar conclusies staan altijd open voor weerlegging. Bovendien is wetenschap in principe waardevrij: wetenschappers constateren alleen en geven geen adviezen over wat je vervolgens moet doen. Ze kunnen vaststellen dat dieren gevoel hebben, maar zeggen er niet bij of je wel of geen vlees moet eten.

En zo komt het dat we misschien nog wel meer dan in de tijd van Camus naarstig op zoek zijn naar een grond voor ons handelen. Dat er mensen zijn die de fundamentele onzekerheid overschreeuwen door ferme stelligheid – met extreme gevallen als Donald Trump, flat-earthers en antivaxxers – mag dan niet verbazen.

‘Verdoemden der aarde’

Het mooie van Camus is dat hij in zijn filosofie juist die fundamenteel onzekere menselijke situatie zelf gebruikt als een richtingaanwijzer voor ons handelen. Daarom lijkt het beeld van de voor de rest van de wereld afgesloten stad waarin de pest heerst, en dus iedereen in dezelfde onzekerheid leeft, zo veelzeggend. Juist omdat we allemaal in hetzelfde schuitje zitten, moeten we solidair zijn en ons inzetten voor ‘de verdoemden der aarde’.

Het verhaal van De pest begint zodra de eerste dode ratten op straat liggen en eindigt als Oran feestviert omdat de stadspoorten weer open zijn. Veel draait om Rieux, de arts. Hij doet wat zijn professie van hem verlangt: mensen redden. Alleen wordt dat ten tijde van de pest steeds gevaarlijker, uitputtender en vooral uitzichtlozer. Toch gaat hij onvermoeibaar door.


Beeld: Oran, Algerije, 2011 Foto Reza / Getty Images

Ook is er Tarrou, een wonderlijke man die zich net in Oran heeft gevestigd. De plek beviel hem, omdat er bijna niets gebeurde. Hij loopt wat rond, observeert en maakt aantekeningen in een schriftje. Hij schrijft over ogenschijnlijk onbenullige onderwerpen, zoals katten, vogels en oude mannetjes, en noteert zijn overpeinzingen. ‘Vraag: wat te doen om niet zijn tijd te verliezen? Antwoord: er de volle duur van te doorvoelen. Middelen: hele dagen doorbrengen in de wachtkamer van een tandarts op een ongemakkelijke stoel, (…) lezingen aanhoren in een taal die men niet verstaat.’

Hoewel Rieux en Tarrou totaal verschillende levens leiden, blijken ze toch dezelfde opvattingen te hebben over de plicht om mensen in nood te helpen. Ze vinden elkaar in hun gemeenschappelijke doel: het bestrijden van de pest. Ze gaan leidinggeven aan teams van vrijwilligers om de ziekte zo effectiever te kunnen verslaan.

Belangrijker nog dan de daden van de protagonisten in deze geschiedenis zijn hun discussies en gesprekken. Door hun verschillende achtergronden vertegenwoordigen ze verschillende intellectuele posities.

Dat geldt ook voor de pater Paneloux en Rieux. Wanneer ze samen aan het bed staan van een kind dat in doodsnood verkeert, kan Rieux het niet laten om Paneloux, die eerder een preek hield waarin hij beweerde dat de pest een straf van God is, toe te snauwen: ‘Deze was echt onschuldig.’ Pater Paneloux begrijpt Rieux’ verontwaardiging. Hij is ook aangedaan door de dood van het kind en weet daar niet goed raad mee. Bovendien ziet hij hoe hard deze niet-gelovige arts werkt om de zieken te helpen. De pater zegt sussend dat ze beiden strijden voor het heil van de mens. Daar is Rieux het niet mee eens. Het heil van de mens is te hoog gegrepen voor hem, het gaat hem slechts om de gezondheid van de mens.  

Kwetsbare wezens

Maar vooral in de gesprekken tussen Rieux en Tarrou komt Camus tot de kern van zijn filosofie. Zo zegt Rieux tegen Tarrou dat hij zou ophouden met het genezen van mensen als hij in een almachtige God had geloofd. Want dan kon hij die zorg aan God overlaten. De arts probeert juist te vechten tegen de schepping. Tot zijn dood zal hij weigeren te houden van deze schepping waarin kinderen worden gemarteld. Hij zet zich in voor de mens en het gelukkige leven, en strijdt tegen ongeluk en dood.

‘Maar uw overwinningen zullen altijd maar tijdelijk zijn,’ reageert Tarrou.
‘Altijd, dat weet ik. Maar dat is geen reden om niet te vechten,’ antwoordt de arts.
‘Neen, dat is geen reden. Maar ik kan me nu indenken wat deze pest voor u betekent.’
‘Ja, een oneindige reeks van nederlagen.’

Het is niet moeilijk om hierin de absurde held te herkennen over wie Camus in zijn filosofische werk De mythe van Sisyphus uit 1942 schrijft. In het volle besef dat de wereld absurd is en dat zijn strijd tegen de ellende in de wereld nooit is afgelopen, gaat hij toch onvermoeibaar door. Wij mensen zijn allemaal kwetsbare wezens die zich in dezelfde onzekere situatie bevinden. Juist daarom moeten we solidair zijn met elkaar en niet ophouden elkaar te helpen als dat nodig is.  

Rechtlijnige types

Op mijn achttiende las ik De pest voor het eerst. Het maakte toen veel indruk op me. Nu, ruim dertig jaar later, valt me bij herlezing op dat ik me nog bijna alle personages precies weet te herinneren. Een personage dat mij indertijd nauwelijks was opgevallen trok nu juist mijn aandacht. Misschien is ‘personage’ niet het juiste woord, want ik heb het over de verteller. Deze verteller benadrukt verschillende malen dat de mannen die de pest te lijf gaan geen helden zijn. Zo schrijft hij: ‘De kroniekschrijver beseft zeer goed hoe jammer het is, dat hij hier niets kan vermelden over iets groots, zoals de een of andere standvastige held of bewonderenswaarde daad, zoals men die vermeld vindt in oude kronieken.’  

De personages redden rokend en discussiërend de stad

Dat is op z’n minst opmerkelijk. De hoofdpersonages zijn juist bij uitstek standvastige helden. Ze blijven tot het bittere eind tegen de pest vechten; sommigen krijgen zelf de pest. Het zijn onwaarschijnlijk rechtlijnige types die hun plicht doen en daar op geen enkele manier de eer voor lijken te willen krijgen die ze verdienen. En dat maakt hen weer extra heldhaftig, maar wel minder menselijk. Daarom is het zo interessant dat de kroniekschrijver zich tegen het einde van het boek bekendmaakt. Hij blijkt Rieux zelf te zijn. Met terugwerkende kracht kijk je daardoor heel anders naar het personage Rieux. Hij wordt neergezet als een door en door integer persoon – maar goed, zo heeft hij zichzelf dus beschreven. Impliciet laat Camus hier zien wat in de rest van het boek ontbreekt, namelijk dat de mens niet alleen een kwetsbaar wezen is dat zich samen met zijn medemensen moet zien te redden in een onzekere wereld, maar ook een wezen dat het niet kan laten om zichzelf door de ogen van die anderen te bekijken in de hoop dat hij daarin goed voor den dag komt. Misschien dat dit mij nu pas opvalt omdat we inmiddels in tijden van Facebook en Instagram leven. Dat neemt echter niet weg dat het een belangrijk onderdeel van de menselijke conditie is.

Op jonge leeftijd was ik nog onder de indruk geweest van deze stoere mannen, die al rokend en discussiërend hun stad aan het redden waren. Dit waren helden uit één stuk. Maar nu valt me op dat het eigenlijk tamelijk platte karakters blijven. Ze weten steeds precies wat ze moeten doen en kunnen trefzeker verwoorden waarom. Ze hebben wel een hart, en dat zit exact op de juiste plek. Die rechtlijnigheid is deels te verklaren doordat er in die noodsituatie een duidelijke vijand is. Iedereen weet wat hij moet doen: de pest bestrijden.

In de gewone condition humaine is dat juist niet zo. Er zijn meerdere vijanden: armoede, milieuproblematiek, economische crisis, oorlogen enzovoort. Bovendien komen die niet opeens opzetten, maar zijn ze al langer bezig, waardoor de urgentie minder duidelijk is. Maar zelfs wanneer de pest de enige vijand is – en die zou je kunnen zien als een metafoor voor alles wat ons leven bedreigt – dan rest de vraag hoe je die strijd gaat voeren. Maar daar gaat het nauwelijks over in het boek. Dat maakt het verhaal tamelijk schematisch en reduceert de personages tot poppetjes – de atheïst tegenover de gelovige, de profiteur van ongeluk tegenover de strijders tegen ongeluk – in een filosofisch experiment.

De pest
Albert Camus
De Bezige Bij
320 blz.
€ 17,50-